Les 5

Welkom
Les 5 
o-uren economie
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Welkom
Les 5 
o-uren economie

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen 
Aan het einde van de les kan je:
Uitleggen wat intertemporele ruil is.
Uitleggen hoe intertemporele ruil plaats vindt en zowel negatief als positief kan zijn.
Uitleggen wat het draagkracht- en profijtbeginsel is. 
Benoemen wat de kenmerken van een hoog- en laagconjunctuur zijn. 

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Ruilen over de tijd
Geld verdienen en geld uitgeven gebeuren in verschillende periodes.  


Slide 4 - Tekstslide

RUILEN OVER DE TIJD (intertemporele ruil)

Slide 5 - Tekstslide

RUILEN OVER DE TIJD (intertemporele ruil)

Slide 6 - Tekstslide

Intergenerationele ruil

Slide 7 - Tekstslide

Ruilen tussen generaties
  • Positief: 
  • kennis wordt doorgegeven aan volgende generaties. 

  • Negatief: 
  • milieuproblemen en klimaatproblemen worden ook doorgegeven aan volgende generaties. 


Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Overdracht van inkomen: betalen of ontvangen van de overheid

  • Jongeren ontvangen zorg en onderwijs. Ze betalen geen belasting: ze zijn netto ontvangers van overdrachten.
  • Ouderen ontvangen AOW en zorg. Ze betalen wel belasting, maar ontvangen meer: ze zijn ook netto ontvangers. 
  • Werkenden betalen premies en belasting. Ze ontvangen ook overdrachten van de overheid, maar ze betalen meer: ze zijn netto betalers. 

Slide 10 - Tekstslide

solidariteit
Alle verzekerden betalen premie, maar niet alle verzekerden komen in aanmerking voor een schade-uitkering.

netto betalers (premie > schade-uitkering) betalen mee voor de netto ontvangers (premie < schade-uitkering) = solidariteit

een verzekering werkt alleen als er sprake is van solidariteit

Slide 11 - Tekstslide

- verzorgingsstaat
- Omslagstelsel
- Sociale voorzieningen
- Solidariteitsbeginsel
- Premiedruk

Slide 12 - Tekstslide

Verzorgingsstaat
  • overheid zorgt voor sociale zekerheid; uitkeringen, bijstand 
  •  overheid regelt dit door in te grijpen in inkomensverdeling; afdracht sociale premies is bij wet geregeld
  • overheid bemoeit zich met onderwijs, zorg, arbeidsomstandigheden; alles in de wet vastgelegd 
  • solidariteit (tussen arm en rijk, jong en oud, ziek en gezond) is bij wet geregeld

Slide 13 - Tekstslide

Door de vergrijzing van de bevolking wordt het steeds moeilijker om de AOW in ongewijzigde vorm te handhaven. Het aantal 65-plussers neemt sterker toe dan de groei van de beroepsbevolking. Hierdoor groeit de kloof tussen uitgaven en ontvangsten van de collectiever sector. Geef een omschrijving van het begrip "vergrijzing".

Slide 14 - Open vraag

Wordt door het verhogen van de AOW-leeftijd de toekomstige generatie ontlast of anders geformuleerd, wordt door het verhogen van de AOW-leeftijd de kosten van de vergrijzing beter verdeeld over alle generaties?

Slide 15 - Open vraag

Wat is conjunctuur?
De verandering van het groeipercentage van de economie of productie op korte termijn.

Slide 16 - Tekstslide

Vier fases van conjunctuur

Expansie: de productie en economische groei nemen toe. 
Recessie: De economische groei vertraagt, maar blijft boven de trend. 
Depressie: De economie krimpt, productie en economische groei nemen af. 
Herstel: de economie bereikt een dieptepunt en begint nadien weer aan te trekken. 

Slide 17 - Tekstslide

Conjuncturele werkloosheid
Expansie: De werkloosheid neemt af. Veel vraag naar arbeid. 
Recessie: Er is nog steeds vraag naar arbeid, maar dit neemt af.
Depressie: De vraag naar arbeid daalt nog verder. Er vallen ook ontslagen. 
Herstel: vraag naar producten neemt weer wat toe, de productie stijgt en er is voorzichtig ook weer meer vraag naar arbeid.

Slide 18 - Tekstslide


                 Hoogconjunctuur
  
      Hoogconjunctuur





                                                             Laagconjunctuur
                                                                                = gemiddeld

Slide 19 - Tekstslide

kenmerken laagconjunctuur

Slide 20 - Tekstslide

kenmerken hoogconjunctuur

Slide 21 - Tekstslide

de conjunctuurklok van het cbs
er zijn veel indicatoren die iets zeggen over de stand van de economie. 
het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) laat deze iedere maand zien in de conjunctuurklok

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

Consumentenvertrouwen
wat steeds terugkomt: vertrouwen is de motor in de economie.
De eerste indicator van verandering in de economie is het Consumenten vertrouwen.
Als de consument vertrouwen heeft in inkomen, veiligheid, huizenprijzen, enzovoort, blijft de consument eten, drinken, op vakantie gaan, enzovoort.
Als de toekomst meer onzeker wordt gaat het consumentenvertrouwen weg, daalt de vraag, daalt producenten vertrouwen, dalen investeringen, enzovoort. 

consumentenvertrouwen is een voorlopende indicator. 

Slide 24 - Tekstslide

In 1957 werd de Algemene Ouderdomswet (AOW) ingevoerd. Alle ingezetenen die 65 jaar of ouder waren kregen vanaf die tijd een uitkering, zonder dat zij ooit premie hadden betaald.
De hierboven beschreven invoering van de AOW is een voorbeeld van:
A
het profijtbeginsel
B
intertemporele ruil
C
gevangenendilemma

Slide 25 - Quizvraag

Hoe noem je de verandering van het groeipercentage van de economie of productie op korte termijn?
A
De trend
B
Expansie
C
Recessie
D
Conjunctuur

Slide 26 - Quizvraag

Hoe zou je laagconjunctuur ook kunnen noemen?
A
Depressie
B
Recessie
C
Expansie
D
Herstel

Slide 27 - Quizvraag

Als België een zwakke conjunctuur heeft spreken we van een ...
A
hoogconjunctuur
B
laagconjunctuur

Slide 28 - Quizvraag

Consumenten kopen minder goederen en diensten.
A
De conjunctuur verbetert zich.
B
De conjunctuur verzwakt nog meer.

Slide 29 - Quizvraag

De gemiddelde groei van de economie noem je:
A
De expansie
B
De trend
C
De conjunctuur
D
De recessie

Slide 30 - Quizvraag

Hoe verzwakt een laag consumentenvertrouwen de conjunctuur?
A
Consumenten gaan veel besteden.
B
Consumenten gaan extra sparen.

Slide 31 - Quizvraag

Als er veel vraag is naar arbeid en er maar heel weinig werkloosheid is, is er sprake van een...?
A
Depressie
B
Recessie
C
Expansie
D
Herstel

Slide 32 - Quizvraag

Wat is de prijs van sparen en lenen?
A
Rente. sparen: betalen lenen: ontvangen
B
Rente. sparen: ontvangen lenen: betalen
C
Tijd. sparen: lang lenen: kort
D
Tijd. sparen: kort l enen: lang

Slide 33 - Quizvraag

Wat is een stroomgrootheid?


A
Een grootheid die in de tijd wordt gemeten
B
Een grootheid die op een bepaald tijdstip wordt gemeten
C
Een grootheid die de inflatie weergeeft
D
de formule ric=nic:pic x100

Slide 34 - Quizvraag

Wat bedoelen we met ruilen over de tijd t.a.v. sparen?
A
Het verplaatsen van geld naar de bank
B
Het verplaatsen van geld naar achteren in de tijd
C
Het verplaatsen van geld naar voren in de tijd
D
het verplaatsen van geld naar een spaarvarken

Slide 35 - Quizvraag


Wat is grijze druk ?
A
aantal 65+ / 20-65- jarigen X 100%
B
veel oude mensen op elkaar gestapeld
C
20-65- jarigen/ 65+ X 100%
D
Het aantal liters gebruikte grijsdekkende haarverf per kapper

Slide 36 - Quizvraag

Het Nederlandse pensioenstelsel bestaat uit 3 pijlers:
A
AOW, basispensioen, vrijwillige pensioenopbouw
B
AOW, bedrijfspensioen, 65+toeslag
C
AOW, ZZP-pensioen, vrijwillige pensioenopbouw
D
AOW, bedrijfspensioen, vrijwillige pensioenopbouw

Slide 37 - Quizvraag

Bij welke van de 3 pijlers is er geen sprake van ruilen over de tijd?
A
Bedrijfspensioen
B
Geen van allen
C
A.O.W (basispensioen)
D
Vrijwillige pensioenopbouw

Slide 38 - Quizvraag




            Wat is een voorraadgrootheid?
A
Een grootheid die de inflatie weergeeft
B
de formule ric=nic:pic x100
C
Een grootheid die over een periode wordt gemeten
D
Een grootheid die op een bepaald tijdstip wordt gemeten

Slide 39 - Quizvraag