4.4 technieken bij de voortplanting

les
Na de formatieve toets gaan we vooral bezig met de laatste paragraaf : 4.4 (4.5 is geen toetsstof - maar wel interessant!)
Na de uitleg hebben we nog tijd om zelfstandig aan je huiswerk te werken.

Volgende week donderdag: alle paragrafen zijn af (weektaak vorige week) en heb je de toetsstof voorbereid.
Volgende week vrijdag: TOETS van ongeveer 40 minuten (schriftelijk)
H3 en 4 (3.3 en 4.5 niet). .................................Daarna starten we met H5!
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

les
Na de formatieve toets gaan we vooral bezig met de laatste paragraaf : 4.4 (4.5 is geen toetsstof - maar wel interessant!)
Na de uitleg hebben we nog tijd om zelfstandig aan je huiswerk te werken.

Volgende week donderdag: alle paragrafen zijn af (weektaak vorige week) en heb je de toetsstof voorbereid.
Volgende week vrijdag: TOETS van ongeveer 40 minuten (schriftelijk)
H3 en 4 (3.3 en 4.5 niet). .................................Daarna starten we met H5!

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Welke uitspraak over IVF is niet waar?
A
IVF betekent in-vitro fertilisatie.
B
Bij IVF worden eicellen en zaadcellen van de ouders gebruikt.
C
Uit IVF worden vaker meerlingen geboren dan bij natuurlijke bevruchting.
D
Bij IVF wordt de kern van de zaadcel van de man in de eicel geïnjecteerd.

Slide 7 - Quizvraag

Ivf - Wat is het meest geschikte moment om de bevruchte eicel terug te plaatsen in de baarmoeder?
A
Op een willekeurig tijdstip tijdens de menstruatiecyclus
B
Op dag 5 van de menstruatiecyclus
C
Op dag 14 van de menstruatiecyclus
D
Op dag 21 van de menstruatiecyclus

Slide 8 - Quizvraag

Bij IVF wordt bij de vrouw van te voren een hormoon toegediend. Daarmee wordt de natuurlijke hormonale regulatie versterkt. Welk hormoon is dit?
A
FSH
B
oestrogeen
C
progesteron
D
testosteron

Slide 9 - Quizvraag

De tweede I van ICSI staat voor injectie. Waar wordt in geïnjecteerd?
A
In de vagina
B
In de baarmoeder
C
In de eicel
D
In de testikels

Slide 10 - Quizvraag

Embryoselectie mag alleen bij ernstige erfelijke ziektes. Welke techniek(en) is er nodig om embryoselectie te kunnen doen?
A
eerst KI en daarna is IVF nodig
B
alleen ICSI is geschikt, IVF niet
C
alleen IVF is geschikt, ICSI niet
D
ICSI of IVF zijn daarvoor geschikt

Slide 11 - Quizvraag

Naast IVF en ICSI wordt er ook bij mensen gedaan aan 'kunstmatige inseminatie' (KI). Zaad van de man wordt dan in de baarmoeder gebracht.

Bij een vrouw zijn door een infectie de eileiders verstopt geraakt. Welk van bovenstaande vruchtbaarheidsbehandelingen is/zijn mogelijk?
A
IVF
B
ICSI
C
IVF & ICSI
D
IVF, ICSI & KI

Slide 12 - Quizvraag

Zwangere vrouwen die een verhoogd risico hebben op een kind met een afwijking, kunnen laten onderzoeken of de cellen van hun embryo een afwijkend aantal chromosomen hebben.

Met welke techniek(en) kunnen cellen worden verkregen voor prenataal onderzoek naar het aantal chromosomen van het kind?
A
alleen door echoscopie
B
alleen door een vlokkentest
C
alleen door een vlokkentest en door een vruchtwaterpunctie
D
zowel door echoscopie, als door een vlokkentest, als door een vruchtwaterpunctie

Slide 13 - Quizvraag

Een methode van erfelijkheidsonderzoek bij ongeboren kinderen is een vruchtwaterpunctie. Wat probeert men bij een vruchtwaterpunctie op te sporen?
A
Eventuele afwijking in de bouw van de placenta.
B
Eventuele afwijking in de chromosomen van cellen die in het vruchtwater voorkomen.
C
Eventuele groeistoornissen bij het embryo
D
Eventuele schadelijke stoffen die in het vruchtwater kunnen komen.

Slide 14 - Quizvraag

Wat wordt gecontroleerd bij de hielprik ?
A
stofwisselingsziekten
B
aandoeningen hart
C
hersenafwijkingen
D
infecties

Slide 15 - Quizvraag


PKU is een erfelijke stofwisselingsziekte. Dit wordt onderzocht met bloed uit een hielprik bij pasgeboren baby's. Wanneer het kind PKU heeft zal het kind een speciaal dieet moeten volgen.
Twee ouders die beide gezond zijn hebben al een kindje met PKU. Hoe groot is de kans dat hun tweede kind ook PKU heeft?
A
0%
B
25%
C
50%
D
100%

Slide 16 - Quizvraag