Grammar Lesson 5

Grammar Lesson 5
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Grammar Lesson 5

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Grammar test
1. Present simple vs Present continuous
2. Past simple vs Past continuous
3. Present perfect vs Past simple
4. Future (will / going to)
5. Word order
6. Some / any
7. Comparisons

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

How to use some?
In affirmative sentences
Questions expecting the answer to be 'yes'

Examples:
Someone is sleeping in my bed. > compound
Would you like something to drink? > compound
Can I have some sugar, please?

Wat / een enkele / een paar

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

How to use any?
In negative sentences
In most questions

Examples:
I don't have any pocket money.
He never had any problems.
Did you go anywhere last night? > compound
Wat / een enkele / een paar

Slide 4 - Tekstslide

Onbepaalde voornaamwoorden

Indefinite pronouns with no are often used in affirmative sentences with a negative meaning, but these are nevertheless not negative sentences because they are lacking the word not.

undefined, uncertain, not specific


How to use no?
Affirmative sentences or questions with a negative meaning

Examples:
It is nowhere to be found. > compound
There is nobody left. > compound

Slide 5 - Tekstslide

Indefinite pronouns with no are often used in affirmative sentences with a negative meaning, but these are nevertheless not negative sentences because they are lacking the word not.
compounds
some
any
no
body
thing
one
where  etc.
compound

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

There isn't ___ orange juice left.
A
some
B
any
C
no

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

I should get _____ more milk, we're almost out!
A
some
B
any
C
no

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

There are _____ more eggs left. I should get some this afternoon.
A
some
B
any
C
no

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

____ has to change to stop the riots.
A
something
B
anything
C
nothing

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Does _____ know what happened?
A
someone
B
anyone
C
no one

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Fill the gap. Choose from some, any, no or a compound.
He has _________ time to watch TV tonight; he's got too
much work to do.

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Fill the gap. Choose from some, any, no or a compound.

Have you got _____ suggestions?

Slide 13 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Fill the gap. Choose from some, any, no or a compound.

There's ______ at the door who says he wants to speak to you.

Slide 14 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Fill the gap. Choose from some, any, no or a compound.

You never buy me __________ nice for my birthday.

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Fill the gap. Choose from some, any, no or a compound.

I think I’ve lost my keys. I can’t find them __________

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

A

A – voor woorden die beginnen met een medeklinkerklank


A book
A clock
A uniform

An

An – voor woorden die beginnen met een klinkerklank


An apple
An interview
An hour

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

big city
injection
horror film
unique photo
hour
Which one is correct?
A
A
A
An
An

Slide 18 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Comperative & Superlative
Cheap - cheaper - cheapest
Dark - darker - darkest
Fun - funnier - funniest
insteresting - more interesting - most interesting

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Comparative
= vergrotende trap
gebruik 'than' om met elkaar te verlijken


Those black jeans are cheaper than mine.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Comparative
  • Plak -er achter het woord
  • Cheap - cheaper
  • Eindigt het woord op y? Dan verandert de y in een i:
  • Easy - easier
  • Bij lange woorden van 3 lettergrepen mag je er 'more' voor zetten
  • popular - more popular
  •  Sommige woorden zijn onregelmatig:
  • bad - worse, good - better, far - farther/further

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Superlative
overtreffende trap
krijgt bijna altijd -est aan het einde

Those black jeans are the cheapest in town
She is the smallest girl in our class

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Superlative
  • Plak -est achter het woord
  • Cheap - cheaper - cheapest
  • Eindigt het woord op y? Dan verandert de y in een i:
  • Easy - easier - easiest
  • Bij lange woorden van 3 lettergrepen mag je er 'most' voor zetten
  • popular - more popular - most popular
  • Sommige woorden zijn onregelmatig:
  • bad - worse - worst, good - better - best, far - farther/further - farthest

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Comparative
+ er / more 

gebruik THAN in de zin, want je vergelijkt iets met elkaar


Those jeans are cheaper than mine
Superlative
+ est / most

Gebruikt THE in de zin, want het gaat over de overtreffende trap

Those jeans are the cheapest!

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

The geography test was easy, but the biology test was ____ (easy).

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Do you know the ___ (sunny) place in the USA?

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Stan is a successful sportsman, but his sister is ___ (successful) than him.

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

My daughter has the ___ (beautiful) baby on earth.

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

This is the __ (old) castle we visited during our holidays.

Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

This cat is much ___ (nice) than my friend's cat.

Slide 30 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

My sister has the ___ (interesting) hobby in the world.

Slide 31 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

This magazine is cheap, but that one is ___ (cheap).

Slide 32 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

This joke is the ___ (funny) joke I've ever heard.

Slide 33 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

The exercise with an asterisk is the ___ (difficult) exercise on the worksheet.

Slide 34 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Time for work
Practice grammar on Elo

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies