3V Le pronom personnel (MWV)

Le pronom personnel
Het persoonlijk voornaamwoord als
meewerkend voorwerp
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Le pronom personnel
Het persoonlijk voornaamwoord als
meewerkend voorwerp

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

programme
1. révision grammaire A
2. petits écrans
3. pratiquer ensemble
4. Faire grammaire A en bînomes -> continuer avec Lire B
5. contrôler


d

Slide 3 - Tekstslide

objectifs / buts
Je peux reconnaitre un coi / coi
Je peux utiliser des pronoms personnels dans les phrases avec un coi ou cod

Slide 4 - Tekstslide

Qu'est-ce que vous savez de COI et Cod?

Slide 5 - Woordweb

Coi ou Cod?
Noteer of COI of COD bij de verschillende vormen op je wisbord.

1. Tu connais CETTE SERIE FRANÇAISE?
2. il donne les cadeaux à ses parents.
3. Vous avez regardez les instructions avec ton copain?

Slide 6 - Tekstslide

Théorie: Le pronom personnel 
              (meewerkend voorwerp)
Voorbeelden van een persoonlijk voornaamwoord dat de rol van meewerkend voorwerp heeft in een zin:

Ik geef hem een cadeau         Hij vraagt een game aan Sinterklaas

Een pronom personnel als meewerkend voorwerp vervangt altijd een persoon

Slide 7 - Tekstslide

Théorie: Le pronom personnel
              (meewerkend voorwerp)
Je hebt de keuze uit de volgende woorden:
me               Il me donne un cadeau            Hij geeft me een cadeau
te                  Il te donne un cadeau              Hij geeft jou een cadeau
le / la / l'     Il lui donne un cadeau              Hij geeft hem/haar een cadeau
nous           Il nous donne un cadeau         Hij geeft ons een cadeau
vous            Il vous donne un cadeau         Hij geeft jullie/u een cadeau
les                Il leur donne un cadeau           Hij geeft hen een cadeau
Werkwoorden die een p.p als mwv krijgen, herken je in het NL aan "aan" (geven aan) en in het FR aan "à"/au/aux (donner à, demander à)

Slide 8 - Tekstslide

Nous donnons ce souvenir à Bart.
vervang 'à Bart'
A
Nous le donnons ce souvenir.
B
Nous donnons ce souvenir à le.
C
Nous la donnons ce souvenir.
D
Nous lui donnons ce souvenir.

Slide 9 - Quizvraag

Il demande la réponse à Ellen.
vervang 'à Ellen'
A
Il lui demande la réponse.
B
Il le demande la réponse.
C
Il la demande la réponse.
D
Il demande lui la réponse

Slide 10 - Quizvraag

Hij geeft hen het boek.
Il ... donne le livre.

Slide 11 - Open vraag

Wij gaan jullie bellen.
Nous allons ... téléphoner.

Slide 12 - Open vraag

Il donne le stylo à moi.
vervang 'à moi'

Slide 13 - Open vraag

Théorie: De plaats van le pronom personnel als LV en de plaats van le pronom personnel als MWV
De vormen staan..
1) ..voor de persoonsvorm : Je le vois, Je l'ai vu, Je lui ai donné le cadeau
Tenzij..
2) ..er een infinitief in de zin staat, dan staat de vorm voor die infinitief: Je vais le rencontrer, je vais lui téléphoner 




Slide 14 - Tekstslide

Elle a donné le cadeau à ses parents.
vervang 'à ses parents'

Slide 15 - Open vraag

Elle va donner le cadeau à ses parents.
vervang 'à ses parents'

Slide 16 - Open vraag

Théorie: De plaats van le pronom personnel als LV en de plaats van le pronom personnel als MWV
Tot slot.. Als je in 1 zin een p.p LV en een p.p MWV hebt..
1) MWV > LV:    
     Tu pourrais me (MWV) les (LV) rendre ?         
  
     Elle nous (MWV) l’(LV)a donné. 




Slide 17 - Tekstslide

Il donne un cadeau à nous
vervang 'un cadeau' & 'à Nous'

Slide 18 - Open vraag

Il pose une question à moi
vervang 'une question' & 'à moi'

Slide 19 - Open vraag

Je pose une question à mes amis.
vervang 'une question' & 'à mes amis'

Slide 20 - Open vraag

Slide 21 - Tekstslide


Hoe herken je een meewerkend voorwerp
in een Franse zin?
A
begint met: du, de la, de, des
B
begint met: avec, pour
C
begint met: à, au, à la
D
begint met: à, au, aux

Slide 22 - Quizvraag


Door welke woorden kun je het meewerkend voorwerp vervangen?
A
me, te, te, la, nous, vous, leur
B
me, te, lui, nous, vous, les
C
me, te, lui, nous, vous, leur

Slide 23 - Quizvraag

Vervang het meewerkend voorwerp
en maak een goede zin.

Il demande à moi de l'aider.

A
Il te demande de l'aider.
B
Il demande à m'aider.
C
Il me demande de l'aider.
D
Il demande me de l'aider

Slide 24 - Quizvraag

Vervang het meewerkend voorwerp
en maak een goede zin.

Je vais donner un cadeau à mes parents.
A
Je leur vais donner un cadeau.
B
Je les vais donner un cadeau.
C
Je vais donner leur un cadeau.
D
Je vais leur donner un cadeau.

Slide 25 - Quizvraag

Vervang het meewerkend voorwerp
en maak een goede zin.

Jean a répondu au prof.

A
Jean lui a répondu.
B
Jean a lui répondu.
C
Jean l'a répondu.
D
Jean a répondu à lui.

Slide 26 - Quizvraag

Prenez la page 12/13
fais excercices: 9 et 10 

                                  encore des difficultés? -> explication +
https://www.youtube.com/watch?v=RqV9aCWPPF4&t=137s
timer
15:00

Slide 27 - Tekstslide

Reflection
1. Maintenant je comprends... ( ik begrijp nu...)

2. J'ai encore des difficultés avec.....( ik heb nog moeite met...)

Slide 28 - Tekstslide

C'est la fin🏁

Slide 29 - Tekstslide