5.8 Spelling les 1 1BK

Gemaakte afspraken
  • Let op jezelf
  • Taalgebruik 
  • We blijven van elkaar af
  • Je steekt je vinger op als je iets wilt zeggen of vragen.
  • Je luistert als docent of iemand anders aan het woord is.
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 34 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 35 min

Onderdelen in deze les

Gemaakte afspraken
  • Let op jezelf
  • Taalgebruik 
  • We blijven van elkaar af
  • Je steekt je vinger op als je iets wilt zeggen of vragen.
  • Je luistert als docent of iemand anders aan het woord is.

Slide 1 - Tekstslide

  • Paragraaf spelling (5.8)
5.7 Grammatica - woordsoorten
Vandaag

Slide 2 - Tekstslide

  • Hoe je het voltooid deelwoord spelt
  • Hoe je het bijvoeglijk naamwoord spelt
5.8 Spelling 
In deze paragraaf leer je:

Slide 3 - Tekstslide

  • Je hebt geleerd hoe je de tegenwoordige tijd (tt) en de verleden tijd (vt) schrijft van een zwak werkwoord.

    Bijvoorbeeld:
  • tt:   ik fiets      - hij fietst     - wij  fietsen
     vt:  ik fietste   - hij fietste    - wij fietsten
  • tt:  ik ren        - hij rent        -  wij rennen
     vt: ik rende     - hij rende     - wij renden
5.8 Spelling
Leertekst : Voltooid deelwoord (vd) (blz. 113)

Slide 4 - Tekstslide

  • Je hebt geleerd hoe je de tegenwoordige tijd (tt) en de verleden tijd (vt) schrijft van een sterk werkwoord.
    Bijvoorbeeld:

  • tt: ik zwem      - hij zwemt   - wij zwemmen
  • vt: ik zwom     - hij zwom     - wij zwommen
5.8 Spelling
Leertekst : Voltooid deelwoord (vd) (blz. 113)

Slide 5 - Tekstslide

  • Het voltooid deelwoord (vd) is ook een vorm van het werkwoord. Het staat vaak achter aan in de zin. 
  • Een voltooid deelwoord begint met ge-, be-, her-, ver- of ont-.
  • In een zin met een voltooid deelwoord staat meestal '
     een pv van 'hebben', 'zijn' of 'worden.
5.8 Spelling
Leertekst : Voltooid deelwoord (vd) (blz. 113)

Slide 6 - Tekstslide

  • We zijn naar huis gefietst.
            pv                    vd
  • De jongen heeft heel hard gerend.
                         pv                        vd
  • Ik ben naar de overkant gezwommen.
           pv                                     vd
  • In de leertekst van bladzijde 113 staan nog meer voorbeelden.
5.8 Spelling
Leertekst : Voltooid deelwoord (vd) (blz. 113)

Slide 7 - Tekstslide

  • het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden eindigt op een -d of een -t.

  • Maak het woord langer, dan hoor je of het -d of -t moet zijn.
  • Ik heb een voldoende voor Nederlands gehaald. 
     (de gehaalde voldoende)
  • Zij heeft het cadeau ingepakt - het ingepakte cadeau
                       .
5.8 Spelling
Leertekst : Voltooid deelwoord (vd) (blz. 114)

Slide 8 - Tekstslide

  • het voltooid deelwoord van sterk werkwoorden schrijf je zoals je het zegt:

  • We hebben lekker gezwommen.
  • Dat had ik nooit gedacht.
  • Ik heb een nieuwe fiets gekregen.              .
5.8 Spelling
Leertekst : Voltooid deelwoord (vd) (blz. 114)

Slide 9 - Tekstslide

  • Maak opdracht 1 en 2 op blz. 113,
     en opdracht 3 op blz. 114
5.8 Spelling
Zelfstandig werken
timer
15:00
  • Huiswerk voor woensdag 21 mei:
  • blz. 114 opdracht 4 en 5

Slide 10 - Tekstslide

  • Lezen (5.3)
    - Herkennen van de tekstdoelen informeren, amuseren en activeren zijn.
    - Wat verkennend-, nauwkeurig- en zoeken lezen is.
    - het verschil tussen een feit en een mening
    - Wat verwijswoorden zijn (hij, hem, zij, haar, dat , die, daar enz).
  • Woorden (5.5)
    - De betekenissen kennen van de 25 nieuwe woorden 
    - Hoe je in een tekst de betekenis kunt vinden van een woord.
  • Grammatica (5.7)
    - herkennen van bijvoeglijk naamwoord, voorzetsels en telwoorden.
  • Spelling (5.8)
    - Werkwoorden in tegenwoordige en verleden tijd, en als voltooid deelwoord.
    - Hoe je correct het bijvoeglijk naamwoord schrijft.
5.7 Hoofdstuktoets 5 (tijdens toetsweek) 

Slide 11 - Tekstslide

  • Het voltooid deelwoord (vd) is ook een vorm van het werkwoord. Het staat vaak achter aan in de zin. 
  • Een voltooid deelwoord begint met ge-, be-, her-, ver- of ont-.
  • In een zin met een voltooid deelwoord staat meestal '
     een pv van 'hebben', 'zijn' of 'worden.
5.8 Spelling
Leertekst : Voltooid deelwoord (vd) (blz. 114)

Slide 12 - Tekstslide

  • Je kunt de paragrafen Lezen, Woorden, Grammatica en Spelling oefenen via hoofdstuk 5 van Max Online
    (test jezelf en woordtrainer)
  • Thuis de leerteksten van deze paragrafen nog eens goed doornemen.
  • In de klas de oefeningen serieus meedoen.
Toets Nederlands (toetsweek) - hoe voorbereiden

Slide 13 - Tekstslide

Een bijvoeglijk naamwoord (bn) zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Het geeft extra informatie over het zelfstandig naamwoord.
  • het hondje is klein      => het kleine hondje
  • de auto is oud             => de oude auto
  • dat plan is geweldig   => het geweldige plan
  • het gras is groen         => het groene gras
  • het gesprek is raar      => het rare gesprek
5.7 Grammatica - woordsoorten
Leertekst bijvoeglijk naamwoord (blz. 108)

Slide 14 - Tekstslide

Voorzetsels (vz) zijn woordjes, zoals: na, tijdens, vanwege, door, van, voor.
Voor het vinden van een voorzetsel kun je het ezelsbruggetje de kast of de vakantie gebruiken.
Een voorzetsel kun je altijd vóór deze woorden zetten:
  • op de kast, achter de kast, naast de kast; 
  • in de vakantie, gedurende de vakantie, na de vakantie.
5.7 Grammatica - woordsoorten
Leertekst Leertekst: Voorzetsel (vz) (blz. 109)

Slide 15 - Tekstslide

  • Woorden die een aantal of hoeveelheid aangeven, noem je telwoorden (tw).
    Voorbeelden van telwoorden: vier, honderd, veel, eerste, duizendste, middelste..
5.7 Grammatica - woordsoorten
Leertekst Leertekst: Telwoord (tw) (blz. 111)

Slide 16 - Tekstslide

  • Antwoorden opdracht 5, 6 (blz. 109 - 110)
5.7 Grammatica
Opdrachten bespreken

Slide 17 - Tekstslide

  • Opdracht 9 (blz. 111)
  • Opdracht 10 (blz. 112)

5.7 Grammatica - woordsoorten
Samen maken

Slide 18 - Tekstslide

  • hoe je bijvoeglijk naamwoord vindt
  • hoe je voorzetsels vindt
  • hoe je telwoorden vindt.
5.7 Grammatica - woordsoorten
In deze paragraaf geleerd:

Slide 19 - Tekstslide

  • Hoe je het voltooid deelwoord spelt
  • Hoe je het bijvoeglijk naamwoord spelt
5.8 Spelling 
In deze paragraaf leer je:

Slide 20 - Tekstslide

  • Je hebt geleerd hoe je de tegenwoordige tijd (tt) en de verleden tijd (vt) schrijft van een werkwoord.
    Bijvoorbeeld:

  • tt:   ik fiets      - hij fietst     - wij  fietsen
     vt:  ik fietste   - hij fietste    - wij fietsten
  • tt:  ik ren        - hij rent        -  wij rennen
     vt: ik rende     - hij rende     - wij renden
  • tt: ik zwem      - hij zwemt   - wij zwemmen
  • vt: ik zwom     - hij zwom     - wij zwommen
5.8 Spelling
Leertekst : Voltooid deelwoord (vd) (blz. 113)

Slide 21 - Tekstslide

  • Het voltooid deelwoord (vd) is ook een vorm van het werkwoord. Het staat vaak achter aan in de zin. 
  • Een voltooid deelwoord begint met ge-, be-, her-, ver- of ont-.
  • In een zin met een voltooid deelwoord staat meestal '
     een pv van 'hebben', 'zijn' of 'worden.
5.8 Spelling
Leertekst : Voltooid deelwoord (vd) (blz. 113)

Slide 22 - Tekstslide

  • We zijn naar huis gefietst.
            pv                    vd
  • De jongen heeft heel hard gerend.
                         pv                        vd
  • Ik ben naar de overkant gezwommen.
           pv                                     vd
  • In de leertekst van bladzijde 113 staan nog meer voorbeelden.
5.8 Spelling
Leertekst : Voltooid deelwoord (vd) (blz. 113)

Slide 23 - Tekstslide

  • Lees de leertekst Voltooid deelwoord op blz. 113 nauwkeurig
  • Maak opdracht 1 en 2 (blz. 113)
5.7 Grammatica
Zelfstandig werken 

Slide 24 - Tekstslide

5.7 Grammatica - de woordsoorten
woordsoort
afk.
voorbeeld
lidwoord
lw
de, het, een
werkwoord
ww
spelen, rennen, timmeren, sporten, hebben, geven
zelfstandig naamwoord
zn
kapper, tijdschrift, probleem, Scheveningen, tafel
bijvoeglijk naamwoord
bn
knappe, slimme, stevige, dromerige, katoenen
voorzetsel
vz
voor, met, aan, tijdens, ondanks, vanwege
telwoord
tw
één, drie, dertig, honderdtwintig, middelste, laatste

Slide 25 - Tekstslide

  • Welke lidwoorden ken je?

  • de, het, een

5.7 Grammatica - woordsoorten
Even herhalen

Slide 26 - Tekstslide

  • Wat is een werkwoord?
  • Iets wat er gebeurd of wat iets of iemand
     doet (doe-woord)
    - Ik schrijf een verhaal, 
    - De boom staat in de tuin,
    - De kat ligt op de schutting,
    - Zij kijken naar de wedstrijd,
    - De jongen luisterde naar goede muziek.
5.7 Grammatica - woordsoorten
Even herhalen

Slide 27 - Tekstslide

  • Wat is een zelfstandig naamwoord?

  • mensen, dieren, planten, dingen, namen of begrippen
    slager, burgemeester
    - hond, kat, zebra
    - cactus, tulp, roos
    - tafel, raam, stoel, schutting
    - Jan, Den Haag, Madesteinweg, Noordzee
    - liefde, geloof, respect, geluk

5.7 Grammatica - woordsoorten
Even herhalen

Slide 28 - Tekstslide

Een bijvoeglijk naamwoord (bn) zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Het geeft extra informatie over het zelfstandig naamwoord.
  • het hondje is klein      => het kleine hondje
  • de auto is oud             => de oude auto
  • dat plan is geweldig   => het geweldige plan
  • het gras is groen         => het groene gras
  • het gesprek is raar      => het rare gesprek
5.7 Grammatica - woordsoorten
Leertekst bijvoeglijk naamwoord (blz. 108)

Slide 29 - Tekstslide

  • Maak opdracht 3, 4 (blz. 108 - 109)
  • Maak het werkblad

5.7 Grammatica
Bespreken opdrachten en werkblad

Slide 30 - Tekstslide

Voorzetsels (vz) zijn woordjes, zoals: na, tijdens, vanwege, door, van, voor.
Voor het vinden van een voorzetsel kun je het ezelsbruggetje de kast of de vakantie gebruiken.
Een voorzetsel kun je altijd vóór deze woorden zetten:
  • op de kast, achter de kast, naast de kast; 
  • in de vakantie, gedurende de vakantie, na de vakantie.
5.7 Grammatica - woordsoorten
Leertekst Leertekst: Voorzetsel (vz) (blz. 109)

Slide 31 - Tekstslide

  • Maak opdracht 5, 6 (blz. 109 - 110)
  • Maak het werkblad voorzetsels

5.7 Grammatica
Zelfstandig werken
timer
1:00

Slide 32 - Tekstslide

  • Woorden die een aantal of hoeveelheid aangeven, noem je telwoorden (tw).
    Voorbeelden van telwoorden: vier, honderd, veel, eerste, duizendste, middelste..
5.7 Grammatica - woordsoorten
Leertekst Leertekst: Telwoord (tw) (blz. 111)

Slide 33 - Tekstslide

  • Maak opdracht 9 en 10 (blz. 111 - 112)
  • Wie vindt bij opdracht 10 alle twintig woordsoorten?
     lw  = lidwoord
     zn  = zelfstandig naamwoord
     ww = werkwoord
     bn = bijvoeglijk naamwoord
     vz = voorzetsel
     tw = telwoord
     
5.7 Grammatica
Zelfstandig werken
timer
10:00
Op blz. 128 staat een overzicht

Slide 34 - Tekstslide