Leesvaardigheid VWO 3

Programma 
Lesdoelen 
  • Tekstructuur van een tekst bepalen 
  • Functies van tekstgedeelten bepalen 
  • (Signaalwoorden en tekstverbanden herkennen en benoemen)

Leesdoelen
  • Je weet straks wat kunstmatige intelligentie is en of we daar bang voor moeten zijn. 

1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Programma 
Lesdoelen 
  • Tekstructuur van een tekst bepalen 
  • Functies van tekstgedeelten bepalen 
  • (Signaalwoorden en tekstverbanden herkennen en benoemen)

Leesdoelen
  • Je weet straks wat kunstmatige intelligentie is en of we daar bang voor moeten zijn. 

Slide 1 - Tekstslide

Lezen in rondes 
Ronde 1 = orienterend lezen (5 minuten) 
Doel = eerste indruk krijgen van de tekst door te kijken naar titel, tussenkopjes, illustraties, inleiding, slot, cursief- of vetgedrukte tekst, schrijver en de bron. 

Ronde 2 = grote lijnen (10 minuten) 
Doel = de hoofdzaken uit de tekst halen door de kernzinnen uit de tekst te halen. 

Ronde 3 = details (30+ minuten)
Doel = de tekst begrijpen en beoordelen door in te zoomen op de tekst (tekstverbanden, verwijswoorden, betekenis van woorden, etc.) 

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Wat vind jij.. Moeten we bang zijn dat we de controle over computers gaan verliezen? Beargumenteer.

Slide 4 - Open vraag

Ronde 2 
  • Markeer alle kernzinnen uit de tekst. 
  • Geen overleg. 
  • Houd de teksten naast elkaar: zijn jullie het eens over de kernzinnen? 


timer
10:00

Slide 5 - Tekstslide

Ronde 3 
Lees de tekst grondig door.  Gebruik de volgende tekens:

timer
10:00

Slide 6 - Tekstslide

Welke tekststructuur heeft de tekst 'Geen mens kan het gesprek tussen deze computers volgen?'
A
Voordelen-en-nadelenstructuur
B
Verschijnsel-en-verklaringstructuur
C
Verschijnsel-en-besprekingstructuur

Slide 7 - Quizvraag

Welke functie heeft alinea 3?
A
Toelichting
B
Toelichting
C
Constatering

Slide 8 - Quizvraag

Welke functie heeft alinea 6?
A
Nuancering
B
Gevolgen
C
Ontkenning
D
Toelichting

Slide 9 - Quizvraag

Welke functie heeft alinea 7?
A
Toelichting
B
Oorzaak
C
Nuancering
D
Constatering

Slide 10 - Quizvraag

Signaalwoorden en tekstverbanden

Slide 11 - Tekstslide

Middel-doel 
Iemand noemt een doel en daarbij een middel waarmee dat doel kan worden bereikt.
Je herkent het verband middel-doel aan signaalwoorden als: waarmee, daarmee, met dat doel, het doel is, door middel van, om te …

Slide 12 - Tekstslide

Oorzaak-gevolg
Iemand doet een uitspraak die een oorzaak bevat. Daarna wordt het gevolg genoemd.
Je herkent het verband oorzaak-gevolg aan signaalwoorden als: daardoor, hierdoor, doordat, zodat, waardoor.

Slide 13 - Tekstslide

Uitspraak-vergelijking

Na een uitspraak worden er twee of meer dingen met elkaar vergeleken.
Je herkent een vergelijkend verband aan signaalwoorden als: zoals, hetzelfde, dezelfde, in vergelijking met.

Slide 14 - Tekstslide

Uitspraak-reden
Na of voor een uitspraak wordt een reden genoemd. Een reden geeft aan waarom iemand iets wel of niet doet.
Je herkent een redengevend verband aan signaalwoorden als: daarom, want, omdat, namelijk.

Slide 15 - Tekstslide

Uitspraak-opsomming
Na een uitspraak of bewering worden verschillende dingen achter elkaar opgenoemd.
Je herkent een opsommend verband aan signaalwoorden als: ook, verder, bovendien, nog,
daarnaast, niet alleen … maar ook, ten eerste, ten tweede. 

Slide 16 - Tekstslide

Uitspraak-tegenstelling
Na een uitspraak of bewering wordt meteen het tegengestelde beweerd.
Je herkent een tegenstellend verband aan signaalwoorden als: maar, daarentegen, echter,
integendeel, enerzijds … anderzijds, daar staat tegenover. 

Slide 17 - Tekstslide

Uitspraak-voorbeeld
Een uitspraak of bewering wordt gevolgd door een of meer voorbeelden.
Je herkent een voorbeeld aan signaalwoorden als: bijvoorbeeld, als voorbeeld, zoals, zo.

Slide 18 - Tekstslide

Uitspraak-conclusie
Na een of meer uitspraken volgt een eindoordeel of besluit. Je herkent dit verband aan signaalwoorden als: dus, concluderend, hieruit volgt.

Slide 19 - Tekstslide

Uitspraak-samenvatting
Na een of meer uitspraken worden de belangrijkste punten samengevat. Je herkent dit verband aan signaalwoorden als: kortom, samenvattend, al met al.

Slide 20 - Tekstslide

Uitspraak-voorwaarde
Bij een uitspraak wordt in de zinnen ervoor of erna een voorwaarde bij de uitspraak gesteld. Je herkent dit verband aan signaalwoorden als: mits, als, indien, tenzij, op voorwaarde dat.

Slide 21 - Tekstslide

Welk verband geeft het signaalwoord 'toch' aan in regel 2?

Slide 22 - Open vraag

Vul de twee delen van het verband in (uitspraak + tegenstelling)

Slide 23 - Open vraag

Welk verband geeft het woord 'want' aan in regel 24?

Slide 24 - Open vraag

Vul de twee delen van het verband in (uitspraak-reden)

Slide 25 - Open vraag

Waar wil je morgen extra mee oefenen ter voorbereiding op de toets?

Slide 26 - Open vraag