THA2: Kapitel 7: herhaling der/ein-Gruppe

Der/Ein-Gruppe
naamvallen
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Der/Ein-Gruppe
naamvallen

Slide 1 - Tekstslide

Doelen

Je weet welke woorden bij de Der-Gruppe horen en welke bij de Ein-Gruppe
Je kent het stappenplan van de naamvallen
Je kunt de juiste uitgangen invullen

Slide 2 - Tekstslide

herhaling theorie
Hoe zat het ook alweer?

Op de volgende sheet een sleepvraag. Welke woorden horen bij de Der-Gruppe en welke woorden bij de Ein-Gruppe?

Slide 3 - Tekstslide

der- Gruppe
ein- Gruppe
der, die
das
dies-
jed-
welch-
alle
ein-
kein-
mein-
dein-
sein-
ihr-
unser-
euer-
ihr-
Ihr-

Slide 4 - Sleepvraag

Der-Gruppe:
de                         = der, die
het                        = das                        
deze, dit             = dies-
iedere, elke       = jed-
welke                   = welch-

Slide 5 - Tekstslide

Ein-Gruppe:
(enkelvoud)

een = ein-
geen = kein-
mijn = mein-
jouw = dein-
zijn = sein-
haar = ihr-
Ein-Gruppe:
(meervoud)

onze, ons = unser-
jullie = euer-
hun = ihr-
uw = Ihr-

Slide 6 - Tekstslide

Voorzetsels met 4e naamval

Op de volgende sheet staat een sleepvraag met de voorzetsels met de 4e naamval. 
Welke vertalingen horen bij elkaar?

Slide 7 - Tekstslide

voor
om
door
tegen
zonder

    für
   
    um

  durch

  gegen

  ohne

Slide 8 - Sleepvraag

der-Gruppe

             m                          v                           o                           mv


1e        der                      die                        das                       die

4e       den                     die                        das                       die

Slide 9 - Tekstslide

ein-Gruppe

             m                          v                           o                           mv


1e        ein                      eine                     ein                       keine

4e       einen                 eine                     ein                       keine

Slide 10 - Tekstslide

Stappenplan

1. Staat er een voorzetsel in de zin?
ja? Voorzetsel met de 4e naamval

2. Ga ontleden
1e naamval = onderwerp (hij)
4e naamval = lijdend voorwerp (hem)

Slide 11 - Tekstslide

even checken
Welke naamval krijg je hier en welke uitgang hoort erbij?

Slide 12 - Tekstslide

Wir spielen Fußball gegen (alle)..... Mädchen (mv).
A
alles
B
alle
C
aller
D
allen

Slide 13 - Quizvraag

(mijn) ....... Schwester hat heute Geburtstag
A
meine
B
mein
C
meiner
D
meinen

Slide 14 - Quizvraag

Durch (welche) ....... Lehrer (m) ist er heraus geschickt?
A
welche
B
welcher
C
welchen
D
welchem

Slide 15 - Quizvraag

Ich möchte gerne (een) ....... Hamburger (m)
A
ein
B
eine
C
einer
D
einen

Slide 16 - Quizvraag

(Ieder) ...... Spiel (o) hat andere Regeln.
A
jede
B
jeden
C
jeder
D
jedes

Slide 17 - Quizvraag

Sie hat (haar) ..... Heft (o) mitgebracht.
A
ihre
B
ihrer
C
ihres
D
ihr

Slide 18 - Quizvraag

Das Theater ist um (de) ...... Ecke (v).
A
der
B
die
C
diese
D
das

Slide 19 - Quizvraag

Ohne (haar) ........ Tasche geht sie nicht aus.
A
ihren
B
ihrer
C
ihr
D
ihre

Slide 20 - Quizvraag

Vul in:
(Door deze).......... Regen (m) bin ich nass geworden.

Slide 21 - Open vraag

Vul in:
Ich fahre nicht gern (zonder mijn)...... Freunde (mv) weg.

Slide 22 - Open vraag

evaluatie

Slide 23 - Tekstslide

Ik begrijp deze Lessonup wel
😒🙁😐🙂😃

Slide 24 - Poll

Heb je nog een vraag over de naamvallen? Zo ja, stel hem hier

Slide 25 - Open vraag