Les 3 formuleren (oefentoets)

Welkom!
Ga naar je plek, pak je spullen en begin aan de startopdracht.
Startopdracht: lees in je leesboek
- Lesboek Nieuw Nederlands
- Leesboek
- Schrift en pen
timer
15:00
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 70 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Ga naar je plek, pak je spullen en begin aan de startopdracht.
Startopdracht: lees in je leesboek
- Lesboek Nieuw Nederlands
- Leesboek
- Schrift en pen
timer
15:00

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Jeugdjournaal
Bedenk 2 inhoudelijke vragen
(waarop je zelf het antwoord ook weet)

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gaan we doen?
1. Lesdoel en mededelingen
2. Terugblik
3. Formuleren
4. Aan de slag
5. Huiswerk en evaluatie

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Mededelingen
Zijn er dingen die ik moet weten? 

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Terugblik
Werkwoordspelling

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoel vorige les
Ik kan samengestelde zinnen schrijven.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Formuleren
Blz. 214 leerjaar 1
- Elke zin heeft een onderwerp en een persoonsvorm.
- Elke zin begint met een hoofdletter en eindigt met en leesteken.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De- en het-woorden
Blz. 216
- De-woorden zijn mannelijk of vrouwelijk
- Het-woorden zijn onzijdig
- Bij de-woorden gebruik je deze en die
- Bij het-woorden gebruik je dit en dat

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verwijswoorden
Blz. 218 van jaar 1
- Verwijswoorden verwijzen meestal terug naar iets.
- Deze en die gebruik je bij de-woorden en meervoud
- Dit en dat gebruik je bij het-woorden (eindigt ook op een t)

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe doe je dat?
📍1. Persoonsverwijzingen (naar mensen)
Gebruik bijvoorbeeld:
hij / hem / zijn → voor een man of jongen
Thijs is mijn broer. Hij is 16 jaar.
Ik heb een cadeau voor hem gekocht.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verwijzen naar bezit
Blz. 216
📍2. Verwijzen naar dingen
Bij dingen kijk je naar het woordgeslacht (mannelijk, vrouwelijk of onzijdig). Dat klinkt lastig, maar je kunt een trucje gebruiken!

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De trucjes
Als het woord 'de' heeft → gebruik die of deze
(de fiets → die)
De fiets is kapot. Die staat nu in de schuur.
Als het woord 'het' heeft → gebruik dat of dit
(het boek → dat)
Het boek is spannend. Dat lees ik nu elke avond.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

En...
💼 Bezittelijke voornaamwoorden (verwijswoorden van bezit)
Met deze woorden geef je aan van wie iets is.
Mijn pen ligt op tafel. (van mij)
Jouw jas hangt aan de kapstok. (van jou)
Is dat uw auto, meneer? (van u)
Zijn hond blaft vaak. (van hem)

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samengestelde zinnen
1. Gebruik een voegwoord.
2. Zet een komma voor het voegwoord.
3. Kijk of de woordvolgorde klopt.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk bespreken
opdr. 1-5 van blz. 222/223

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoel
Ik heb de oefentoets gemaakt en weet wat ervan mij verwacht wordt op de toets.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De oefentoets
- Maak de oefentoets in stilte
- Vragen? Steek je vinger op
- Klaar? Lezen uit je leesboek of vast leren voor de toets
timer
25:00

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk
- Oefentoets nakijken (antwoorden staan in Magister)
- Leren voor de toets
(formuleren) Blz. 216-223
(ww-spelling) Blz. 238-241

Slide 19 - Tekstslide

(formuleren) Blz. 216-223
(ww-spelling) Blz. 238-241
Voor deze toets is het belangrijk dat je weet wat de persoonsvorm is en hoe je deze schrijft (aantekeningen vanuit de les) en dat je deze kunt onderscheiden van het voltooid deelwoord. Weet jij hoe je het voltooid deelwoord juist schrijft?
Daarnaast is het belangrijk dat jij weet wat verwijswoorden zijn en hoe je deze gebruikt. Hoe verwijs je naar personen en hoe verwijs je naar bezit? En weet jij hoe je samengestelde zinnen juist schrijft? Weet je überhaupt nog wat samengestelde zinnen zijn?
Als je de groene theorievakken leert en de aantekeningen kun je de oefentoets goed maken. Aan de hand van de theorie en de oefentoets kun jij de toets maken!
Lesdoel
Ik heb de oefentoets gemaakt en weet wat ervan mij verwacht wordt op de toets.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Evaluatie
Wat heb je geleerd deze les?
Wat ging er goed?
Wat kan beter?

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies