Leesvaardigheid: lachband

Oefening leesvaardigheid H/V2
Pak de tekst erbij.
  • Je krijgt een fragment uit de Amerikaanse comedyserie Friends te zien. Wat valt hieraan op?
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2,3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Oefening leesvaardigheid H/V2
Pak de tekst erbij.
  • Je krijgt een fragment uit de Amerikaanse comedyserie Friends te zien. Wat valt hieraan op?

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Slide 3 - Link

We lezen de tekst
Markeer de kernzinnen.
Markeer de signaalwoorden.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Wat is het onderwerp van deze tekst?
A
lachen
B
lachband bij comedyseries
C
humoristische internetfilmpjes
D
de sociale functie van lachen

Slide 6 - Quizvraag

Welk tekstdoel past het beste bij deze tekst?
A
beschouwen
B
overtuigen
C
activeren
D
uiteenzetten

Slide 7 - Quizvraag

Wat is een uiteenzetting?

Slide 8 - Open vraag

Uit welke alinea('s) bestaat de inleiding van deze tekst?
A
alinea 1
B
alinea 1 en 2
C
alinea 1, 2 en 3
D
alinea 1, 2, 3 en 4

Slide 9 - Quizvraag

Welk type aandachttrekker herken je in alinea 1?
A
anekdote
B
belang voor de lezer
C
voorbeeld
D
aanleiding

Slide 10 - Quizvraag

Uit welke alinea('s) bestaat het slot van deze tekst?
A
alinea 6, 7, 8 en 9
B
alinea 7, 8 en 9
C
alinea 8 en 9
D
alinea 9

Slide 11 - Quizvraag

Wat betekent het woord 'sitcom' (alinea 1)?

Slide 12 - Open vraag

Wat betekent de uitdrukking 'het heft in eigen hand nemen' (alinea 1)?
A
je ergens tegen verzetten
B
iets negeren
C
de controle/leiding nemen
D
ergens over klagen

Slide 13 - Quizvraag

Welk tekstverband geeft het signaalwoord 'dus' (alinea 6) aan?
A
tegenstellend
B
opsommend
C
verklarend
D
concluderend

Slide 14 - Quizvraag

Welk tekstverband geeft het signaalwoord 'ook' (alinea 8) aan?
A
oorzakelijk
B
redengevend
C
opsommend
D
tegenstellend

Slide 15 - Quizvraag

Lachen is volgens psycholoog Doosje een sociale activiteit. Wat wordt daarmee bedoeld?
A
Lachen is iets wat je leert tijdens je vroege jeugd.
B
Lachen is iets wat aanstekelijk werkt.
C
Lachen is iets wat je samen doet.
D
Lachen is iets wat in een reflex gebeurt.

Slide 16 - Quizvraag

Welke bewering(en) over de lachband is/zijn volgens de tekst correct?
A
De lachband werkt lang niet voor iedereen aanstekelijk.
B
Comedyseries mét lachband worden beter gewaardeerd dan series zonder lachband.
C
Alleen al het horen van een lachband kan aanstekelijk werken.
D
Een lachband is vooral functioneel bij niet heel grappige scènes.

Slide 17 - Quizvraag

Wat is eigenlijk een 'feit'?

Slide 18 - Open vraag

Zorgt een 'schreeuwband' ervoor dat kijkers banger worden van enge filmpjes?
A
Ja, de schreeuwgeluiden zorgen ervoor dat kijkers banger worden.
B
Ja, maar vooral als de filmpjes niet heel eng zijn.
C
Nee, kijkers vinden de filmpjes niet enger als ze schreeuwgeluiden horen.
D
Dat is onbekend; onderzoek levert tegenstrijdige resultaten op.

Slide 19 - Quizvraag

Waarom ligt het voor de hand dat nieuwe comedyseries niet kiezen voor het gebruiken van een lachband?
A
Een lachband past niet bij de huidige generatie tv-kijkers.
B
Een lachband wordt gezien als iets ouderwets.
C
Uit diverse onderzoeken blijkt dat een lachband niet werkt.
D
Een lachband wordt tegenwoordig als ongemakkelijk ervaren.

Slide 20 - Quizvraag

Geef je mening over 'de lachband'.
Begin met 'ik vind...... en gebruik een signaalwoord bij je argument.

Slide 21 - Open vraag

Wat is de hoofdgedachte van deze tekst?
A
Een lachband werkt aanstekelijk en zou door iedere comedyserie gebruikt moeten worden.
B
Een lachband kan aanstekelijk werken, maar wordt tegenwoordig steeds minder vaak gebruikt.
C
Het effect van een lachband is jarenlang zwaar overschat.
D
Comedyseries met lachband zijn minder grappig dan comedyseries zonder lachband.

Slide 22 - Quizvraag

DOORDAT
A
opsomming
B
oorzaak/gevolg
C
tijd
D
voorbeeld

Slide 23 - Quizvraag

Eerst ga ik fietsen, dan ga ik zwemmen en vervolgens even in de sauna. Hier zie je een.....
A
Voorwaarde
B
Oorzaak/gevolg
C
Opsomming

Slide 24 - Quizvraag

Zet de signaalwoorden bij het juiste tekstverband. 
Toelichtend
Opsommend
Bijvoorbeeld
Zoals
Verder
Ook
: , en
Denk aan

Slide 25 - Sleepvraag