H2 les 4 oktober

programme 4/10
Programme:
*herhaling U1 
* correction 25-29
*d-toets : au travail
* weektaak :  unité 2


but : écrire (ex 28/29) & prépa au test mardi la semaine prochaine! (11/10)

1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

programme 4/10
Programme:
*herhaling U1 
* correction 25-29
*d-toets : au travail
* weektaak :  unité 2


but : écrire (ex 28/29) & prépa au test mardi la semaine prochaine! (11/10)

Slide 1 - Tekstslide

1. unité 1 
vertaal : 
1. Nous partons ce soir
2. Elle est partie.
3. Vous êtes partis messieurs?
4. ik vertrek
5. hij vertrekt
6. zij zijn vertrokken (vmv)

Slide 2 - Tekstslide

unité 1 
vertaal : 
1. Nous partons ce soir - wij vertrekken vanavond
2. Elle est partie.- zij is vertrokken
3. Vous êtes partis messieurs? - zijn jullie vertrokken heren?
4. ik vertrek - je pars
5. hij vertrekt - il part
6. zij zijn vertrokken (vmv) - elles sont parties

Slide 3 - Tekstslide

2. sortir-uitgaan
1. ik ga uit : 
2. jij gaat uit :
3:  hij gaat uit: 
4. zij gaat uit: 
5. wij gaan uit:
6: jullie gaan uit/u gaat uit
7. zij gaan uit

Slide 4 - Tekstslide

sortir-uitgaan
1. ik ga uit :  je sors
2. jij gaat uit : tu sors
3:  hij gaat uit:  - il sort
4. zij gaat uit:  - elle sort
5. wij gaan uit: - nous sortons
6: jullie gaan uit/u gaat uit - vous sortez
7. zij gaan uit - ils/elles sortent

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

tu (choisir = kiezen, passé composé)

passé composé
A
as choisi
B
a choisi
C
est choisi
D
es choisi

Slide 7 - Quizvraag

vous (aller = gaan, passé composé)

passé composé
A
êtes allée
B
êtes allé
C
êtes allés
D
êtes allées

Slide 8 - Quizvraag

ik ben geweest (passé composé)
A
je suis été
B
j'ai été
C
j'ai êtré
D
je suis êtré

Slide 9 - Quizvraag

Elles...
(passé composé)
A
sont restées
B
sont resté
C
sont restée
D
sont restés

Slide 10 - Quizvraag

Elle...
(passé composé)
A
est parti
B
sont partie
C
est partie
D
est partis

Slide 11 - Quizvraag

Passé Composé: Ik ben geweest
A
Je suis être
B
Je suis êté
C
J'ai été
D
J'ai être

Slide 12 - Quizvraag

herhaling :
herhaal gedurende 3 minuten apprendre 1 en 2 . Leg je hand op de rechterkolom: welke woorden ken je na 3 minuten herhalen nog niet?
timer
3:00

Slide 13 - Open vraag

timer
3:00
apprendre 4 : welke woorden ken je nog niet?

Slide 14 - Woordweb

corr. 25-30
25.1 : en France
25.2 : au Luxembourg
25.3 : en Suisse
25.4 : en Allemagne
25.5 : aux Pays-Bas

26.1 : nous sommes restés quinze jours
26.2 vous allez dormir ( uit de zin : nous avons dormi)
26.3 : un avantage (uit de zin : un grand avantage, en Suisse..)
26.4 : bronzer (uit de zin ; pour aller bronzer sur la plage)
26.5 : des randonnées en montagne
26.6 : prochaine station de service ; volgend (in de tekst l'année prochaine
26.7 moi non plus (et moi non plus in de tekst)
26.8 tu aimers faire de l'escalade dans les Alpes?

Slide 15 - Tekstslide

corr.27
1. le sentier
2. le vol
3. le billet
4. gagner
5. randonnée

Slide 16 - Tekstslide

28.1 schrijf de zin op (let op hoofdletter en punt)

Slide 17 - Open vraag

28.2 : schrijf de zin op : let op hoofdletter en punt

Slide 18 - Open vraag

28.3 : schrijf de zin op, denk aan hoofdletter en punt

Slide 19 - Open vraag

28.4 schrijf je zin op, denk aan hoofdletter en punt

Slide 20 - Open vraag

28.5 schrijf de juiste zin op. Denk aan hoofdletter en punt

Slide 21 - Open vraag

28.6 schrijf hier de juiste zin op :

Slide 22 - Open vraag

kies het juiste antwoord : 29
Coucou ! Tu es déjà de retour? Tu as passé de bonnes vacances?
A
Oui, je suis rentré hier.
B
Oui, je rentre hier.
C
oui j'ai retourné hier

Slide 23 - Quizvraag

tu es allé où?
A
je suis allé en Portugal
B
je suis allé au Portugal
C
je suis allé à Portugal

Slide 24 - Quizvraag

comment es-tu allé là-bas
A
j'y suis allé a voiture
B
j'y suis allé à voiture
C
j'y suis allé en voiture
D
j'y suis allé dans voiture

Slide 25 - Quizvraag

tu es resté combien de temps?
A
Je suis resté quinze jours
B
je suis resté deux semaines

Slide 26 - Quizvraag

tu es allé à l'hôtel?
A
non je suis allé à la camping
B
non, je suis allé au camping
C
non, je suis allé aux camping

Slide 27 - Quizvraag

et qu'est-ce que tu as fait
A
j'ai fait de la plongée et de l'éscalade
B
j'ai fait du foot et du volley
C
j'ai fait de l'escalade et j'ai bronzé

Slide 28 - Quizvraag

tu as passé de bonnes vacances alors?
A
oui super!
B
oui génial!
C
oui vachement bien!
D
ou formbidable!

Slide 29 - Quizvraag

et maintenant ; 
au choix : 
dtoets /  apprendre pour le test/ unité 2 : weektaak

venez au FLEX SUPPORT


Slide 30 - Tekstslide