Klas 2H sentiments, bijv nw, ww-er/-re

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

week 4 - klas 2 havo

Toetsing

tijdens de lockdown:

formatieve punten (weging 0) n.a.v. toetsjes/materiaal. Doel: gewoon doen wat er gevraagd wordt!

bijvoorbeeld scores uit Class Notebook, Lessonup, Gimkit, Quizlet, een toetsje in Google Forms etc

Toets pww 3 --> eerste week na lockdown (8 februari)

Lockdown langer: digitale toets in dezelfde week!!

Leerstof: zie Teams

Nakijken WB 1 + 3

zie Class Notebook

Quel sentiment?

1. sensible
2. amoureux
3. lent
4. rapide

1. timide
2. lent
3. triste
4. fâché

1. malheureux
2. heureux
3. paresseux
4. lourd

1. vieux
2. fatigué
3. gai
4. furieux

1. heureux
2. sérieux
3. différent
4. furieux

1. jeune
2. vieux
3. dernier
4. rapide

1. lent
2. gai
3. dernier
4. fier

1. heureux
2. vieux
3. jaloux
4. paresseux

Bijvoeglijk naamwoord (klas 2)

PLEK

Algemene regel: het bijvoeglijk naamwoord komt ACHTER het zelfstandig naamwoord (in NL ervoor!)

Voorbeeld: 

de groene auto - la voirture verte

het interessante boek - le livre intéressant

BEHALVE.......

PLEK

Uitzonderingen (deze komen dus VOOR het zelfst.nw)

Bijvoeglijk nw - Vorm

le pantalon vert

la jupe verte

les pantalons verts

les jupes vertes

mannelijk ev	-
vrouwelijk ev	-e
mannelijk mv	-s
vrouwelijk mv	-es

Vorm - uitzonderingen

DEZE WOORDEN KOMEN VOOR HET ZEFLSTANDIG NAAMWOORD

DEZE WOORDEN KOMEN NA HET ZELFSTANDIG NAAMWOORD

jeune

long

petit

grand

vieux

nouveau

rouge

intéressant

sportif

facile

cher

ces sont des voitures .......

1. bons
2. bels
3. belles
4. beaux

j'ai une ....... soeur

1. petit
2. petite
3. petits
4. petites

c'est un chat .......

1. méchant
2. méchante
3. méchants
4. méchantes

les dames sont ......

1. intélligent
2. intélligente
3. intélligents
4. intélligentes

elle adore la peinture .......

1. italien
2. italienne
3. italiens
4. italiennes

Werkwoorden

	-er	-re
je	e	s
tu	es	s
il/elle/on	e	-
nous	ons	ons
vous	ez	ez
ils/elles	ent	ent

passé composé:

juiste vorm van avoir

-er = -é

-re= -u

Werkwoorden -er/ -re
je (parler) - présent

Werkwoorden -er/ -re
tu (vendre) - présent

Werkwoorden -er/ -re
nous (attendre) - présent

Werkwoorden -er/ -re
ils (manger) - présent

Werkwoorden -er/ -re
il (nager) - P.C.

Werkwoorden -er/ -re
nous (vendre) - P.C.

Werkwoorden -er/ -re
elle (accepter) - P.C.

Werkwoorden -er/ -re
ils (perdre) - P.C.