Examentraining vmbo- tl Geschiedenis en Staatsinrichting

Historisch Overzicht vanaf 1848 en Staatsinrichting

Examentraining vmbo-tl 
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 44 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Historisch Overzicht vanaf 1848 en Staatsinrichting

Examentraining vmbo-tl 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Examentraining

Woensdag 24 april 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel
Aan het einde van deze training beschik je over tips voor het maken van je examen

Aan het einde van deze training weet je wat voor examenvragen je kan verwachten

Aan het einde van deze training heb je geoefend met de verschillende typen vragen

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Tips bij het maken

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tips voor tijdens het maken (1)
  • Je hebt tijd zat: 120 minuten is meer dan voldoende. Voor de meesten is 90 minuten al genoeg om het rustig af te ronden.

  • Gebruik dus alle tijd die je nodig hebt: wij passen wel op je mobiel....

  • Je mag een woordenboek gebruiken (zelf meebrengen, maar je mag er niets in zetten!)

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tips voor tijdens het maken (2)
  • Wat wordt er algemeen gevraagd? 
  • Wat weet ik daarvan?
  • Wat wordt er specifiek gevraagd?
  • Waar stond dat ook al weer in het boek? Probeer te herinneren in welke tekst/ het  het stond. 

  • Weet je een vraag niet? Bekijk dan eens de rest van het examen!

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tips voor tijdens het maken (3)
  • Werk netjes, zodat je het zelf ook nog begrijpt.

  • Sla tussen elke opdracht een regel over

  • Schrijf zo compleet mogelijk op. 

  • Lees na het maken van alle vragen de toets nog eens goed door.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tips voor tijdens het maken (4)
  • Schrijf niet teveel redenen op als er bijv: 2 gevraagd worden. Alleen de eerste 2 mogen worden goed gerekend

  • Doe het zo: doe je ook zo!

  • Het examen is chronologisch: het begint met het oudste en eindigt met het nieuwste

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Soorten vragen

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Meerkeuzevragen
  • Altijd beantwoorden met hoofdletter

  • Twee antwoorden zijn superfout, er is een afleider en het goede antwoord

  • Nee, er zit geen patroon in....

  • En nee, het langste antwoord is niet altijd het goede antwoord...

Slide 10 - Tekstslide

A
Geef twee (verschillende) voorbeelden

  • Er staat voorbeelden, geen voordelen

  • Verschillend is verschillend (en niet hetzelfde)

  • En even goed tellen: twee is twee, niet één en niet drie.

  • Alleen de eerste twee mogen worden nagekeken, soms zelfs helemaal fout als er teveel worden gegeven.

Slide 11 - Tekstslide

- Ze mochten niet meer op bepaalde plaatsen komen, zoals in winkels of parken
- Ze mochten niet meer met een Duitser trouwen 
Vragen over kaarten

  • Van elke periode moet je de kaarten kennen: staan in de afsluiting van elk hoofdstuk

  • De vragen gaan meestal over een periode, in volgorde zetten of de plaats van een gebeurtenis. Alle plaatsen die je moet kennen staan in de checklist.

  • Soms is het alles of niets met het verdelen van de punten

Slide 12 - Tekstslide

De kaart is van na de Eerste Wereldoorlog, omdat:

1. op de kaart nieuwe staten zoals Polen zijn ontstaan 
2. en op de kaart zien we dat het gebied Elzas-Lotharingen niet meer bij Duitsland hoort. 
Verklaring voor een ontwikkeling

  • Hier worden eigenlijk twee dingen gevraagd: 
Welke ontwikkeling zie je?
Welke verklaring heb je hiervoor?

  • Eerst kijken wat (ontwikkeling) je ziet...

  • ...dan gaan uitleggen (verklaren)

Slide 13 - Tekstslide

Hier zien we de ontwikkeling dat steeds meer vrouwen gaan werken. De arbeidsparticipatie van vrouwen wordt groter. Dit is te verklaren, omdat er in Duitsland sprake was van een totale oorlog. De oorlog doordrong alle lagen van de samenleving, dus ook vrouwen leverden o.a. een bijdrage aan de (oorlogs)industrie. Veel mannen waren namelijk aan het front. 
Goede volgorde
  • Is gewoon een chronologie-vraag

  • Jaartallen leren dus!

  • En als je dat doet, dan is dit eigenlijk geen echte meerkeuze-vraag

Slide 14 - Tekstslide

C

Polen 1939
Frankrijk 1940
SU 1941
Tijdbalkvraag
  • Jaartallen leren is het beste!

  • Mocht je een jaartal even niet weten: zoek naar een logische volgorde (eventueel opschrijven op kladpapier)

  • En let op bij Let op! 
Moet je maar één periode gebruiken, of mag je er meerdere gebruiken

Slide 15 - Tekstslide

Gebeurtenis 1 hoort bij periode F
Gebeurtenis 2 hoort bij periode C
Gebeurtenis 3 hoort bij periode A
Gebeurtenis 4 hoort bij periode A
Gebeurtenis 5 hoort bij periode D
Geef een reden...
  • Met andere woorden: een verklaring

  • Gaat de vraag specifiek over de bron of kan de vraag ook over een andere bron worden gesteld?

  • Bij deze opdracht is dat laatste het geval

Slide 16 - Tekstslide

De politieagent gaat in tegen de regels van de nazi's. Hier was geen sprake van gelijkschakeling waardoor het vanwege de censuur nooit zal worden toegestaan. Het is geen goede propaganda, omdat dan meer mensen tegen de regels in zouden kunnen gaan. 
De 'oude troep'-vraag
  • Deze vraag gaat over cultureel erfgoed: dit is een verplicht onderdeel in de examens

  • Kun je meestal beantwoorden met: het is een monument/herinnering aan vroeger

  • Je hebt veel 'oude troep': gebouwen, kleding, muntjes enz. enz.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Door de tijd heen- vragen
  • Is gewoon een tijdbalk-vraag

  • Jaartallen leren dus!

  • Mocht je een jaartal even niet weten: zoek naar een logische volgorde (eventueel opschrijven op kladpapier)

  • En let op bij Let op! 
Want er wordt hier belangrijke info gegeven, anders gebruiken ze vetgedrukt lettertype.

  • Meestal aan het eind van het examen: soort overzichtsvraag

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zoek de 10 verschillen...

  • Dan moet je ze wél kennen...

  • Kenmerken geven aan waaraan je iets herkent

  • Kenmerken kunnen gaan over ideeën, (standpunten) zoals bij deze opdracht, maar ook voor en na, perioden enz.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De personen-vraag
  • Maak dit soort opdrachten eerst op kladpapier
  • Wie herken ik? 
  • Wie herken ik niet?

  • Waar gaan de uitspraken over (onderwerp)? 
  • Uit welke periode komen de uitspraken?

  • Leer alle personen: het zijn er in totaal een stuk of 20. Ze staan altijd in de afsluiting van de hoofdstukken.

  • Let ook hier op bij Let op!

  • En bekijk zeker eens hoeveel punten dit soort vragen oplevert.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf een verhaal...
  • Drie begrippen in een historisch verband plaatsen

  • Verreweg de moeilijkste vraag

  • Op kladpapier:
1. Schrijf eerst op wat alle begrippen betekenen
2. Maak dan het verhaal

  • Op examenpapier
3. Neem het verhaal over.

  • Doe het zo: doe het dan ook zo...


Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Organisaties
  • Deze moet je écht kennen: leren dus

  • Over (deze) organisaties zitten altijd vragen

  • Organisaties op Europees- en wereldniveau

  • Jullie zijn namelijk ook inwoners van Europa en de wereld

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Beeldbronnen
  • Wat zie je op de afbeelding?

  • Trekt de maker met speciale kleuren of effecten de aandacht?

  • Heeft de afbeelding een titel?

  • Wanneer is de afbeelding gemaakt? 

  • Wie heeft de afbeelding gemaakt?

  • Wie heeft de opdracht gegeven om de afbeelding te maken?

  • Welke doel heeft de maker? 

Lees altijd goed de teksten boven en onder de bron (de toelichting)





Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tekstbronnen
  • Wie is de maker van de bron?

  • Hoe komt de maker van de bron aan zijn informatie

  • Zelf meegemaakt (direct) of van anderen (indirect) gehoord?

  • Betrouwbaar of onbetrouwbaar?

  • Wil de maker van de bron vertellen wat er echt is gebeurd, of wil hij de mensen iets laten geloven?

  • Gebondenheid aan tijd en plaats 

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spotprenten (1)
  • Over welk historisch onderwerp gaat de spotprent? 

  • Wat is de achtergrond van de maker?

  • De titel of het bijschrift is vaak een samenvatting

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spotprenten (2)
  • Welke personen staan op de spotprent? Soms worden personen gebruikt om een land (Uncle Sam, Russische beer, Engelse Bulldog) of om een groep (rijken, arbeiders) weer te geven

  • Worden de personen positief of negatief afgebeeld en wat doen ze?

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spotprenten (3)
  • Welke dingen zie je op de spotprent? Soms zijn kleine dingen heel belangrijk.

  • Wat is de boodschap van de maker van de spotprent? Hoe weet je dat? 

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeldvragen
Het nieuwe examen VMBO

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nieuwe contexten

Onder nieuwe contexten worden vragen verstaan met bronnen die betrekking hebben op een andere inhoud en context dan op basis waarvan in de stofomschrijving in eerste instantie sprake is, maar die op basis van reeds verworven kennis uit de syllabus beantwoord moeten kunnen worden. 

Bijvoorbeeld: een pamflet uit 1942 gericht aan alle leraren en onderwijzers uit Nederland hoeft niet gekend te worden om toch een vraag over gelijkschakeling te kunnen beantwoorden (voorbeeldvraag 1)

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeldvraag 1
Bron 1
Een deel van een pamflet (1942)


Gebruik bron 1

Het pamflet was een reactie op de Duitse bezetting van Nederland. 

➤Tegen welk onderdeel van de Duitse bezetting is dit pamflet gericht?

A censuur
B deportatie
C gelijkschakeling 
D propaganda
E tewerkstelling
Aan alle leraren en onderwijzers uit Nederland!

De nazi-agenten hebben iets nieuws: 
Het nationaal-socialistische Opvoedersgilde, waarin alle leraren verenigd moeten worden.

Opvoeders van de Nederlandse jeugd, bedenk: uw taak is zeer belangrijk!

Weiger als één man lid te worden van het Opvoedersgilde!

Geef dit pamflet door. Laat het uw collega's lezen!
C
CV

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeldvraag 2
Bron 2
Een Duits affiche (1923):

Toelichting
Op het affiche staat vertaald: Handen af van het Ruhrgebied!
De vrouw met geweer stelt Frankrijk voor.
Gebruik bron 2

Iemand beweert: Wat op de tekening is te zien, is het gevolg van een bepaling van de Vrede van Versailles.
➤Noem de gebeurtenis die op de tekening te zien is. Geef ook aan wat het verband is met de Vrede van Versailles.

Doe het zo:
De gebeurtenis is: ...
Het verband met de Vrede van Versailles is: ...
Voorbeeld van een juist antwoord is:

De gebeurtenis is: de bezetting van het Ruhrgebied (door Franse troepen in 1923) (1) 

Het verband met de Vrede van Versailles is: Duitsland / de Duitse regering was niet in staat/wilde niet de herstelbetalingen betalen zoals afgesproken bij de Vrede van Versailles (en dus bezette Frankrijk het Ruhrgebied) (1)
CV

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeldvraag 3
Bron 2
Een Duits affiche (1923):

Toelichting
Op het affiche staat vertaald: Handen af van het Ruhrgebied!
De vrouw met geweer stelt Frankrijk voor.
Gebruik nogmaals bron 2

De Duitse regering was bang dat de gebeurtenis gevolgen zou kunnen hebben voor de toekomst van Duitsland.
➤Noem een gevolg waarvoor de Duitse regering bang was.
Uit het antwoord moet blijken dat de Duitse regering bang was dat door de bezetting van het Ruhrgebied de (Duitse) economie (nog) zwakker zou worden/niet zou herstellen van de gevolgen van de Eerste Wereldoorlog / dat Duitsland een arm land zou worden. (1)
CV

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeldvraag 4
Bron 3
Een Duits affiche (1923):

In 1939 verscheen deze spotprent in een Amerikaanse krant met als titel: ‘Hoe lang zal het huwelijksgeluk duren?’
Gebruik bron 3

De tekenaar vergelijkt het verdrag tussen Hitler en Stalin met een huwelijk. Hij is benieuwd hoe lang het zogenaamde ‘huwelijksgeluk’ tussen de dictators Hitler en Stalin zal duren.

➤Geef een politieke verklaring waarom de tekenaar twijfelt aan de duur van dit huwelijksgeluk.

Voorbeeld van een juist antwoord is:
De tekenaar twijfelt aan de duur van het huwelijksgeluk (tussen de dictators Hitler en Stalin), omdat (één van de volgende):
  • het communisme en het nationaal-socialisme twee verschillende/tegengestelde systemen waren / vijandig tegenover elkaar stonden;
  • Hitler altijd had beweerd dat de Sovjet-Unie/het communisme een belangrijke vijand was van Duitsland;
  • de (Lebensraum)politiek van Duitsland/gericht op gebiedsuitbreiding in Oost- Europa vroeg of laat tot een conflict met de Sovjet-Unie zou leiden.
CV

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeldvraag 5
Bron 3
Een Duits affiche (1923):

In 1939 verscheen deze spotprent in een Amerikaanse krant met als titel: ‘Hoe lang zal het huwelijksgeluk duren?’
Gebruik nogmaals bron 3

Achteraf blijkt dat de tekenaar terecht heeft getwijfeld aan het ‘huwelijksgeluk’ van Hitler en Stalin.

➤Noem de gebeurtenis waaruit blijkt dat de twijfel van de tekenaar terecht was..

Uit het antwoord moet blijken dat de aanval van Duitsland op de Sovjet-Unie (in 1941) / operatie Barbarossa (in 1941) het einde betekende voor het huwelijk/het niet-aanvalsverdrag.
CV

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeldvraag 6
Bron 4
De foto is in 1956 gemaakt in Boedapest, de hoofdstad van Hongarije:

Toelichting:
De gezichten van de opstandelingen zijn onherkenbaar gemaakt.
Gebruik bron 4

De opstandelingen hebben de symbolen van het communisme uit de vlaggen geknipt.

➤Geef een politieke verklaring waarom de opstandelingen de symbolen van het communisme uit de vlaggen hebben geknipt.


Uit het antwoord moet blijken dat de opstandelingen tegen het communisme/de Russische overheersing van hun land zijn (en de symbolen vertegenwoordigen het communisme).
CV

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Overall-vragen

Met overall-vragen worden vragen bedoeld die over een gedeelte of over de hele tijdsspanne van de examenstof kunnen gaan, dus niet beperkt blijven tot één van de genoemde zes perioden. Deze vragen gaan vaak over de chronologie of over de plaatsing in een bepaalde periode.

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeldvraag 7
Hieronder staan vijf gebeurtenissen die vanaf 1848 in Nederland hebben plaatsgevonden:
1 In Amsterdam breekt de Februaristaking uit.
2 In de omgeving van Arnhem vindt operatie Market Garden plaats.
3 In Den Haag heeft Willem III een conflict met het parlement over de Luxemburgse kwestie.
4 In Rotterdam houdt Troelstra een toespraak waarin hij de arbeiders oproept in opstand te komen.
5 In Rotterdam wordt de binnenstad gebombardeerd door de Duitse luchtmacht. 
➤Zet de gebeurtenissen in de juiste tijdvolgorde, van vroeger naar later.

Doe het zo:
Eerst ... , dan ..., dan ... , vervolgens ... en ten slotte ... (vul alleen nummers in).


Eerst 3, dan 4, dan 5, vervolgens 1 en ten slotte 2.

Opmerking
Er is maar één juiste volgorde.
CV

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nieuwe vraagtypen

In het examen GL/TL komen sinds 2018 ook nieuwe vraagtypen voor. Deze vraagtypen worden gekenmerkt door het leggen van verbanden (oorzaken, gevolgen e.d.) of waarbij een uitleg gegeven moet worden. Veelal zijn deze vraagtypen herkenbaar aan de ‘Doe het zo’-formulering. Er moeten dan bijvoorbeeld twee stapjes gezet worden. Het antwoord wordt dan voorgestructureerd door een ‘Doe het zo’ waardoor het makkelijker wordt verbanden explicieter te benoemen (Bijvoorbeeld: Doe dit door eerst ... en daarna ...).

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeldvraag 8
Bron 5
De Duitse keizer Wilhelm II geeft in 1922 zijn mening over het einde van de Eerste Wereldoorlog.


Gebruik bron 5

De Duitse keizer Wilhelm II geeft zijn mening over het einde van de Eerste Wereldoorlog.

➤Leg uit, met behulp van de bron, dat zijn mening past bij de Dolkstootlegende. 

Doe dit door:
-eerst aan te geven wat de Dolkstootlegende is, en
-daarna, met de behulp van de bron, aan te geven dat de mening van de keizer past bij het begrip Dolkstootlegende.
De Duitse arbeiders hebben onder mijn leiding met veel moed en inzet aan het front gevochten. Zij zorgden ervoor dat er telkens voldoende wapens en munitie was. Dat ze later begonnen te twijfelen, dat was de schuld van de leiders van bepaalde politieke partijen. Die gewetenloze opruiers zijn de echte schuldigen aan de totale ineenstorting van Duitsland en het verlies van de oorlog. Het was niet de schuld van de fatsoenlijke en vaderlandslievende arbeiders.
Voorbeeld van een juist antwoord is:
  • de dolkstootlegende is een (complot)theorie dat Duitsland de Eerste Wereldoorlog niet op het slagveld had verloren, maar door (een revolutie van) socialisten/communisten van binnenuit/binnen Duitsland (waardoor de strijd gestaakt moest worden) (1)
  • de mening van keizer Wilhelm II past bij de Dolkstootlegende, omdat volgens hem de nederlaag van Duitsland de schuld was van de (leiders van de) socialistische en communistische partijen / het was de schuld van de politiek / het was niet de schuld van het leger/de legerleiding/de soldaten/de (fatsoenlijke en vaderlandslievende) arbeiders (1)
CV

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeldvraag 9
Bron 6
De Duitse geheime politie schrijft op 11 november 1938 in een rapport.

Gebruik bron 6

➤Leg uit dat de gebeurtenis in de bron past bij een kenmerk van het nationaal-socialisme.

Doe dit door:
- eerst het kenmerk te noemen van het nationaal-socialisme, en
- daarna met een voorbeeld uit de bron dat kenmerk aan te tonen.
Afgelopen nacht zijn er 191 synagogen en 11 buurthuizen in brand gestoken. Nog eens 76 synagogen zijn tot de grond toe verwoest. Daarnaast zijn er zo’n 20.000 Joden opgepakt. Er vielen 36 doden en er waren ook 36 zwaargewonden. Deze doden en gewonden zijn Joden.
Voorbeeld van een juist antwoord is:
  • kenmerk: anti-semitisme / Jodenhaat (1)
  • voorbeeld uit de bron: er wordt geweld gebruikt tegen Joden/Joodse bezittingen/Joodse gebedshuizen / Joden worden gearresteerd, gedood of raken (zwaar)gewond (1)
CV

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het gebruik van kernbegrippen staatsinrichting die voorafgaan aan de inhoudelijke examenstof

Voorafgaand aan de stofomschrijving staat een lijst met kernbegrippen die te maken hebben met de werking van Staatsinrichting, zoals o.a. rechtsstaat, democratie en dictatuur.

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeldvraag 10
In 1936 werd onder leiding van Stalin in de Sovjet-Unie een grondwet ingevoerd. In theorie stonden er, net als in de Nederlandse grondwet, democratische grondrechten in deze grondwet. Maar in de praktijk werden deze grondrechten niet toegepast.

➤Geef twee voorbeelden van democratische grondrechten die in de praktijk niet toegepast werden.

In het antwoord moeten twee voorbeelden genoemd worden van democratische grondrechten die niet toegepast werden, zoals vrijheid van meningsuiting, vrijheid van vergadering, vrijheid van godsdienst, vrijheid van onderwijs, er was geen eerlijke rechtspraak/er waren showprocessen

per juist voorbeeld (1)
CV

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeldvraag 11
Bron 7
Een foto uit de tijd van de Duitse bezetting van Nederland (1942)

Gebruik bron 7

Het echtpaar op de foto is verplicht een herkenningsteken te dragen. Tegenwoordig zou dat ondenkbaar zijn, omdat het in strijd is met een grondrecht uit de Nederlandse grondwet.
➤Welk grondrecht wordt bedoeld?


Uit het antwoord moet blijken dat het (dragen van een Jodenster) in strijd is met het discriminatieverbod / het recht op gelijke behandeling.

Opmerking
Niet goed gerekend mag worden vrijheid van geloof of godsdienstvrijheid.
CV

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tips bij het leren
LessonUps
Jort Geschiedenis op YouTube

En verder.. samenvattingen, tijdbalken, oorzaak/gevolg-schema's, wie/wat/waar/wanneer, begrippenkaartjes etc. 

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies