Via Vooraf thema 4 Hoofdstuk 1 deel 1, moeilijke woorden

Thema 4 Wonen
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsVoortgezet speciaal onderwijsLeerjaar 1,2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Thema 4 Wonen

Slide 1 - Tekstslide

Doelen:
Productdoel: Je weet de betekenis van minimaal 5 moeilijke woorden die met wonen te maken hebben

Procesdoel: Ik ben gemotiveerd en toon een goede inzet.

Werkvaardigheid: Ik ben een behulpzame collega wanneer een ander het vraagt.

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
Klassikaal: opdracht 1, quiz
Zelfstandig:  opdracht 3 blz. 107 + opdracht 4 blz.109, 
daarna opdracht 2 blz. 106.
Klaar: studiemeter

Slide 3 - Tekstslide

Oefening
Je gaat antwoord geven op de volgende quizvragen.

Eens kijken wat jullie weten van het thema "wonen"..

Slide 4 - Tekstslide

Welke woorden ken je die met wonen te maken hebben?

Slide 5 - Woordweb

Wat betekent: huren?
A
Iets tegen betaling lenen.
B
Je moet meteen alles betalen.
C
Je mag iets gratis lenen.

Slide 6 - Quizvraag

Een legitimatiebewijs is:
A
klantenkaart
B
schoolpasje
C
rijbewijs
D
ov-chipkaart

Slide 7 - Quizvraag

Een ander woord voor pand is...
A
voertuigen
B
gebouw
C
woonplaats

Slide 8 - Quizvraag

Wat is privacy?
A
Alleen kunnen zijn, zonder gestoord te worden.
B
Dat is een wet.
C
Ergens anders willen zijn.

Slide 9 - Quizvraag

Ik woon in de Randstad betekent..
A
Ik woon in een dorp.
B
Ik woon in Nederland.
C
Ik woon in een grote stad.

Slide 10 - Quizvraag

Een woning die een deel is van een groter gebouw.
A
de flat
B
het pand
C
het appartement
D
de boerderij

Slide 11 - Quizvraag

Een gebied dat buiten de stad ligt, waar vaak boerderijen zijn.
A
het scheve land
B
het bolle land
C
het platteland
D
het rechte land

Slide 12 - Quizvraag

Het midden van een stad of dorp, de binnenstad heet:

Slide 13 - Open vraag

Wat is een legitimatiebewijs?
Leg uit of geef een voorbeeld.

Slide 14 - Open vraag

Een klein deel van een stad of dorp. Meestal maar een paar straten.
A
buurt
B
gemeente
C
centrum

Slide 15 - Quizvraag

Wat is inschrijven?
A
Een brief aan je vriend sturen.
B
Je ergens officieel voor aanmelden.
C
Iets noteren.
D
Een pen of potlood gebruiken.

Slide 16 - Quizvraag

De gemeente is...
A
een gebied dat door een burgemeester wordt geleid.
B
een grote tuin waar iedereen mag komen.
C
het midden van een stad of dorp, de binnenstad.

Slide 17 - Quizvraag

Wat is een park?
A
Een grote tuin waar iedereen mag komen.
B
Een gebouw waar auto's kunnen staan.
C
Een plek waar boerderijen staan.

Slide 18 - Quizvraag

Verwerking
Wat: opdracht 2 blz. 106, opdracht 3 blz.107 + opdracht 4 blz. 109
Hoe: zelfstandig
Tijd: de rest van deze les
Resultaat: Je weet de betekenis van 15 moeilijke woorden die met wonen te maken hebben.
Klaar: Maak online op studiemeter Hoofdstuk 4, moeilijke woorden, woordenschat.

Slide 19 - Tekstslide

Evaluatie: doelen behaald?
Productdoel: Je weet de betekenis van minimaal 5 moeilijke woorden die met wonen te maken hebben

Procesdoel: Ik ben gemotiveerd en toon een goede inzet.

Werkvaardigheid: Ik ben een behulpzame collega wanneer een ander het vraagt.

Slide 20 - Tekstslide

Welke woorden heb je vandaag geleerd?

Slide 21 - Woordweb

Hoe was jouw inzet deze les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Poll

Hoe vond je de les op deze manier?
😒🙁😐🙂😃

Slide 23 - Poll

Fijn weekend!

Slide 24 - Tekstslide