hst 10 breuken test jezelf
1 / 31
Lesduur is: 50 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Er zijn drie stukjes van de plaat
opgegeten. Uit hoeveel stukjes
bestond de hele plaat?
opgegeten. Uit hoeveel stukjes
bestond de hele plaat?
Slide 2 - Open vraag
Er zijn drie stukjes van de plaat
opgegeten. Welk deel is
opgegeten?
opgegeten. Welk deel is
opgegeten?
Slide 3 - Open vraag
Vereenvoudig de breuk: 4/6
A
1/2
B
2/2
C
2/3
D
8/12
Slide 4 - Quizvraag
Vereenvoudig de breuk: 8/14
A
1/14
B
2/5
C
4/6
D
4/7
Slide 5 - Quizvraag
Vereenvoudig de breuk: 9/21
A
9/21, kan niet kleiner
B
1/3
C
2/3
D
3/9
Slide 6 - Quizvraag
Bereken. Vereenvoudig het antwoord zover mogelijk.
A
4/10
B
4/5
C
2/5
Slide 7 - Quizvraag
Bereken. Vereenvoudig het antwoord zover mogelijk.
A
4/5
B
3/6
C
4/6
Slide 8 - Quizvraag
Wat moet er op de plek van de puntjes staan?
Slide 9 - Open vraag
Wat is het eindantwoord van deze som?
Slide 10 - Open vraag
Wat is het eindantwoord van deze som?
Slide 11 - Open vraag
Slide 12 - Open vraag
Slide 13 - Open vraag
Neem de berekening door.
Hoeveel bussen zijn er nodig?
Hoeveel bussen zijn er nodig?
A
10 bussen
B
11 bussen
C
10,4 bussen
Slide 14 - Quizvraag
76 leerlingen gaan op een tandems fietsen. Op elke tandem kunnen 5 leerlingen. Hoeveel tandems zijn er nodig?
A
15 tandems
B
16 tandems
C
15,2 tandems
Slide 15 - Quizvraag
Een roeiboot huren kost 8,50 euro. Hoeveel roeiboten kun huren voor 100 euro.
A
11 roeiboten
B
12 roeiboten
Slide 16 - Quizvraag
Slide 17 - Open vraag
Slide 18 - Open vraag
Slide 19 - Open vraag
A
1/5 deel
B
5/100 deel
C
1/20 deel
D
1/25 deel
Slide 20 - Quizvraag
Slide 21 - Open vraag
Slide 22 - Open vraag
Slide 23 - Open vraag
A
< (kleiner dan)
B
> (groter dan)
Slide 24 - Quizvraag
A
<
B
>
Slide 25 - Quizvraag
A
<
B
>
Slide 26 - Quizvraag
A
<
B
>
Slide 27 - Quizvraag
A
=
B
≠
Slide 28 - Quizvraag
A
=
B
≠
Slide 29 - Quizvraag
A
=
B
≠
Slide 30 - Quizvraag
A
=
B
≠
