2kgt 4.3 Lezen

4.3 LEZEN
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

4.3 LEZEN

Slide 1 - Tekstslide

In deze paragraaf
herhaal je
  • de tekstdoelen herkennen;
  • de kernzin van een alinea aanwijzen.
leer je
  • tekstsoorten herkennen;
  • over beeld en opmaak in een tekst;
  • wat het leespubliek van een tekst is.

Slide 2 - Tekstslide

Dit weet je al.
Stel, je krijgt een uitnodiging voor een verjaardagsfeest. Wat is het tekstdoel van de uitnodiging?
A
amuseren
B
informeren
C
activeren
D
overtuigen

Slide 3 - Quizvraag

Dit weet je al.
Bij welke teksten is informeren het belangrijkste tekstdoel? (Meer antwoorden mogelijk)
A
een formulier om je op te geven voor een sportwedstrijd
B
een leestekst over de middeleeuwen in een schoolboek
C
de spelregels bij een nieuwe game
D
Een reclamefolder van de plaatselijke bakker.

Slide 4 - Quizvraag

Bekijk onderstaand plaatje.

Slide 5 - Tekstslide


Wat voor tekst is dit?
A
een krantenbericht
B
een reclameposter
C
een informatiefolder
D
een gedicht

Slide 6 - Quizvraag


Wat is het belangrijkste tekstdoel
van deze tekst?
A
amuseren
B
informeren
C
activeren
D
overtuigen

Slide 7 - Quizvraag

Wat wil de maker met deze tekst bereiken?

Slide 8 - Open vraag

Tekstsoorten
tekstsoort
tekstdoel
voorbeeld
informatieve tekst
informeren
krantenbericht over een sportwedstrijd
tekst met een mening (betoog)
overtuigen
recensie van een film of game
activerende tekst
activeren
reclametekst voor een sponsoractie
amuserende tekst
amuseren
moppenpagina in de Donald Duck

Slide 9 - Tekstslide

Beeld en opmaak
Een schrijver plaatst zijn tekst niet zomaar op een bladzijde of website. Hij houdt rekening met beeld en opmaak: de manier waarop de tekst is vormgegeven. Een ander woord voor beeld en opmaak samen = lay-out.

Bijvoorbeeld:
- de verdeling van de tekst over de bladzijde
- de keuze van de soort letters
- de keuze van de kleuren
- de keuze van de plaatjes bij de tekst 

Slide 10 - Tekstslide

Welke van de vier is GEEN voorbeeld van beeld en opmaak?
A
de keuze van de soort letters
B
de keuze van de kleuren
C
de verdeling van de tekst in alinea's
D
de verdeling van de tekst over de bladzijde

Slide 11 - Quizvraag

Beeld en opmaak
Veel bedrijven hebben een eigen manier van vormgeven. Ze hebben een eigen huisstijl, dat wil zeggen dat ze altijd dezelfde soort letter, kleuren en plaatjes gebruiken. Ze hebben ook een logo, een plaatje waaraan je het bedrijf kunt herkennen.

Het doel is dat een lezer door beeld en opmaak direct weet van welk bedrijf de informatie is.

Slide 12 - Tekstslide

Van welk bedrijf is dit het logo?
A
Burger King
B
KFC
C
MacDonald's
D
Febo

Slide 13 - Quizvraag

Leespubliek
Een schrijver schrijft zijn tekst voor een bepaalde groep lezers. Die noem je het leespubliek.

Hoe kom je te weten voor welk leespubliek een tekst is bedoeld? Let dan hierop:
• het soort plaatjes;
• de bron;
• het taalgebruik;
• het onderwerp;
• hoe de lezer wordt aangesproken: met u of jij.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Voor welk leespubliek is het tijdschrift
National Geographic Junior
geschreven?
A
kinderen en jongeren
B
vrouwen
C
pubermeiden
D
bejaarden

Slide 16 - Quizvraag

Voor welk leespubliek is het tijdschrift
Girlz!
geschreven?
A
kinderen en jongeren
B
vrouwen
C
pubermeiden
D
mannen

Slide 17 - Quizvraag

Voor welk leespubliek is het tijdschrift
Libelle
geschreven?
A
kinderen en jongeren
B
vrouwen
C
pubermeiden
D
mannen

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Tekstslide

Wat is een kernzin en waar vind je die?

Slide 20 - Open vraag

Slide 21 - Video

Kernzinnen
  • Een alinea bestaat uit twee delen.
  • Kernzin.
  • toelichting van de kernzin. 

  • De kernzin bevat belangrijke informatie.
  • Meestal de eerste zin van de alinea. 

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Waar of niet waar?
De eerste zin van de alinea is altijd de kernzin.
A
waar
B
niet waar

Slide 24 - Quizvraag

Waar of niet waar?

In een alinea staat vaak een kernzin.
A
waar
B
niet waar

Slide 25 - Quizvraag

Wat zijn de drie kenmerken van een kernzin?

Slide 26 - Open vraag

Opdrachten
Maak nu de Leestaak van hoofdstuk 4.3

Slide 27 - Tekstslide