Thema 4 Basisstof 5

4.5 Onderzoek naar evolutie
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

4.5 Onderzoek naar evolutie

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag en de volgende les 
Leerdoelen:
  • Je kent enkele onderzoeksmethoden naar verwantschap.
  • Je kunt een stamboom aflezen


Programma:
  • Kort herhalen
  • Bewijzen voor evolutie 
  • Stambomen/ cladogrammen

Slide 2 - Tekstslide

Wat is geen onderdeel van de evolutietheorie?
A
veranderingen in genotype
B
Natuurlijke selectie
C
Ontstaan van nieuwe soorten
D
Verandering in fenotype

Slide 3 - Quizvraag

Wat wordt er bedoeld met "Survival of the fittest"?
A
De best aangepaste organismen overleven
B
Als je te weinig sport ga je dood
C
De snelste organismen overleven
D
De best aangepaste organismen overleven en planten zich voort.

Slide 4 - Quizvraag

Aanwijzingen evolutietheorie

Evolutietheorie biedt een verklaring voor waarnemingen verkregen uit:

  1. Vergelijking anatomie
  2. Biochemische analyses
  3. Fossielen en embryologie(extra)

Slide 5 - Tekstslide

1. Vergelijken anatomie 

Slide 6 - Tekstslide

Homologe organen
hebben dezelfde bouw(plan), maar een andere functie
  • bewijs voor gemeenschappelijke voorouder

Slide 7 - Tekstslide

Analoge organen
hebben verschillende bouw, maar dezelfde functie
  • Geen bewijs verwantschap, maar dezelfde aanpassing aan omgeving (natuurlijke selectie)

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Rudimentaire organen


= Organen of structuren die geen functie meer vervullen
  • bewijs voor gemeenschappelijke voorouder

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

2. Vergelijken biochemie
Hoe meer overeenkomst in samenstelling van stoffen tussen organisme, des de groter de verwantschap

Slide 13 - Tekstslide

DNA-sequencing
= proces waarbij de nucleotidenvolgorde in het DNA vastgesteld wordt. 

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

rRNA en cytochroom c
rRNA: ribosomaal RNA, de stof waar de ribosomen van gemaakt zijn.
  • Zowel in cellen van  bacteriën, archaea en eukaryoten
  • basis voor de indeling van de drie domeinen

Cytochroom c:  enzym dat een rol speelt bij verbranding in de  
                                  mitochondriën. 
  • Alleen aanwezig in eukaryoten

Slide 17 - Tekstslide

EXTRA, WANT EVOLUTIE IS LEUK!

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Hoe noemen we het als twee organen eenzelfde vorm en functie hebben, maar een andere bouw?
A
Homoloog
B
Homofoob
C
Anafiel
D
Analoog

Slide 22 - Quizvraag

Is het oog van een gewervelde (links) en van een octopus (rechts) homoloog of analoog? Wat betekent dit voor de verwantschap tussen deze soorten?
A
Homoloog; Ze hebben geen gemeenschappelijke voorouder.
B
Homoloog; Ze hebben een gemeenschappelijke voorouder.
C
Analoog; Ze hebben geen gemeenschappelijke voorouder.
D
Analoog; Ze hebben een gemeenschappelijke voorouder.

Slide 23 - Quizvraag

Sleep de juiste afbeelding naar de bijbehorende structuur.
homologe bouw
analoge bouw
rudimentair

Slide 24 - Sleepvraag

Aan de slag! 
- Lees 4.5 t/m biochemie en verwantschap
- Maak opdrachten 48 t/m 51
- Verwerk (samenvatten o.i.d.) t/m kopje biochemie en verwantschap

Slide 25 - Tekstslide

Gisteren en deze les:
Leerdoelen:
  • Je kent enkele onderzoeksmethoden naar verwantschap.
  • Je kunt een stamboom aflezen en construeren.


Programma:
  • Kort herhalen
  • Bewijzen voor evolutie 
  • Stambomen/ cladogrammen

Slide 26 - Tekstslide

Cladogram/stamboom
- Een splitsing is een gemeenschappelijke voorouder.
- Hoe later de splitsing, hoe meer verwant de organismen zijn

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Wat zegt meer over de mate van verwantschap tussen soorten?
A
Het aantal generaties dat heeft geleefd sinds de gemeenschappelijke voorouder.
B
Het aantal verstreken jaren tussen de huidige soorten en hun voorouder.
C
Het aantal individuen van de soort dat heeft geleefd sinds de gemeenschappelijke voorouder.
D
Het aantal seizoenen tussen de huidige soorten en hun voorouder.

Slide 30 - Quizvraag

Zet de verwantschap tussen soorten van minst naar meest:
Maki en mens
Maki en gibbon
Mens en chimpansee
Apen van de oude wereld en orang-oetang

Slide 31 - Sleepvraag


Aan welke groep zijn de gorilla’s het meest verwant volgens de stamboom?

A
de chimpansees
B
de gibbons
C
de halfapen
D
aan de apen van de oude wereld

Slide 32 - Quizvraag

In de afbeelding is in een stamboom weergegeven hoe verschillende groepen roofdieren zich volgens de evolutietheorie hebben ontwikkeld Drie groepen roofdieren zijn: de hondachtigen, de wasbeerachtigen en de zeehonden.
Aan welke van deze groepen zijn de beren het meest verwant volgens de informatie?

A
aan de hondachtigen
B
aan de wasbeerachtigen
C
aan de zeehonden

Slide 33 - Quizvraag

Wat wordt er met deze afbeelding bedoeld?
(kies de beste uitleg)
A
Dat mensen van de apen afstammen
B
Dat mensen en apen gemeenschappelijke voorouders hebben.
C
Dat er door micro-evolutie nieuwe soorten zijn ontstaan
D
Dat er veel apen zijn.

Slide 34 - Quizvraag

Aan de slag! 
- Lees 4.5 Onderzoek naar evolutie
- Maak opdrachten 52, 54, 55, 57  (vorige keer 48 t/m 51)
- Verwerk (samenvatten o.i.d.) paragraaf 4.5

Slide 35 - Tekstslide

Welke soort is eerder ontstaan,
soort 1 of soort 2?

A
Soort 1
B
Soort 2

Slide 36 - Quizvraag