wk 13 herh unité 3.5 het bijvoeglijk naamwoord

Bienvenue!


1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Bienvenue!


Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

aujourd'hui
- absents
- herh unité 3.5 bijvoeglijke naamwoorden: je weet hoe de bijv. nw. in het Frans gebruikt worden
- je kent de bijzondere vormen van bijv. naamwoorden
- parler: je kunt een omschrijving geven van een voorwerp (2v vrijdag)
- demain tout commence

Slide 3 - Tekstslide

les absents
Tu habites où? J'habite à Meppel/Rouveen/Staphorst/Klooster/Hamingen/Steenwijk/Koekangerveld/

Tu as quel âge? J'ai ..... ans
Tu as des frères ou des soeurs? J'ai 1 soeur / J'ai 2 frères. etc.
Tu aimes quel genre de film? J'aime ........
C'est quel jour aujourd'hui? C'est ..........
C'est quelle date aujourd'hui? C'est le 30 mars/avril etc

Slide 4 - Tekstslide

de bijvoeglijke naamwoorden
je suis présent (m- enkelvoud)
je suis présente (v-enkelvoud)

Job et Sam sont présents (m-meervoud)
Merle et Fleur sont présentes (v-meervoud)

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een ...

Slide 7 - Open vraag

Het bijvoeglijk naamwoord
enkelvoud

Un garçon français.                     Een Franse jongen.
Une fille française.                       Een Frans meisje.



Slide 8 - Tekstslide

de plaats: In het Frans staat het bijvoeglijk naamwoord vaak ... het zelfst. nw.

Slide 9 - Open vraag

bijv nw die ervóór komen
joli - leuk, bijv. une jolie fille
grand - groot ,  bijv. un grand homme
petit - klein
bon- goed
beau - mooi
nouveau - nieuw
vieux - oud

Slide 10 - Tekstslide

Een bijvoeglijk naamwoord dat bij een vrouwelijk woord hoort, krijgt een extra ...
A
e
B
s

Slide 11 - Quizvraag

Slide 12 - Tekstslide

Het bijvoeglijk naamwoord
Un pantalon rouge.           -->           Une robe rouge.

Un garçon français.          -->           Deux garçons français.
  • Geen extra -e, wanneer het mannelijk enkelvoud al eindigt op een -e.
  • Geen extra -s, wanneer het mannelijk enkelvoud al eindigt op een -s of een -x.

Slide 13 - Tekstslide

Kies de juiste vorm:
Elle a une ___ jupe.
A
joli
B
jolie

Slide 14 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
La série est ___.
A
intéressant
B
intéressante

Slide 15 - Quizvraag

Welke zin is correct?
A
Je mange une petite pomme.
B
Je mange une petite pommes.
C
Je mange une pomme petite.

Slide 16 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
C'est une ___ actrice.
A
grand
B
grande

Slide 17 - Quizvraag

Welke zin is correct?
A
Voilà cent chiens noires.
B
Voilà cent chiens noir.
C
Voilà cent chiens noirs.
D
Voilà cent noirs chiens.

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Tekstslide

Kies de juiste vorm:
Elle a deux chats ___ .
A
noirs
B
noir
C
noires
D
noire

Slide 20 - Quizvraag

Le sac est
A
nouveau
B
nouvelle

Slide 21 - Quizvraag

dernière question....

Slide 22 - Tekstslide

La grand-mère est...
A
vieille
B
vieux
C
vieuxe

Slide 23 - Quizvraag

bijzondere vormen , appr 5 in je boek, uit je hoofd leren
                            mannelijk            vrouwelijk
oud:                   vieux -                 vieille
nieuw:              nouveau-           nouvelle
mooi:                beau -                  belle
wit:                    blanc-                  blanche
gek:                   fou -                     folle
lang:                  long-                     longue

Slide 24 - Tekstslide

video bijzondere vormen
Wat is de basisregel voor het maken van meervoudsvormen?

In de video ook enkele afwijkende meervoudsvormen.

Slide 25 - Tekstslide

zelfstandig werken
Maak de opdrachten die klaarstaan in Learnbeat.
Gebruik appr 5 en 10 uit je boek om de opdrachten goed te maken.


Klaar? Leer de woordjes van apprendre 8

Slide 26 - Tekstslide

L’objet est carré avec beaucoup de points. C'est un petit objet.On joue des jeux comme Monopoly et "ne t’en fait pas" avec l’objet. opdracht 4.7C reconstruire

Slide 27 - Open vraag

?? Devinez.....
L’objet est carré avec beaucoup de points.
C'est un petit objet.
On joue des jeux comme Monopoly et "ne t’en fait pas"avec l’objet.
opdracht 4,7C reconstruire


Slide 28 - Tekstslide

devoirs volgende les
leren apprendre 8
leren: de bijvoeglijke naamwoorden

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide