Leestekens

Leestekens
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-4

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Leestekens

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Je leert leestekens op de juiste manier gebruiken.
  • Je weet wanneer je een komma, een dubbele punt en aanhalingstekens gebruikt in een zin.

Slide 2 - Tekstslide

taaldoel
  • Leestekens: tekens die in de tekst gebruikt worden om een tekst beter leesbaar te maken. 

Slide 3 - Tekstslide

15 januari 1915

Het was een koude winterochtend in België.

Slide 4 - Tekstslide

Een zin eindigt met een leesteken.
  • Punt (gewone zin):
    De deelnemers presenteren hun act.
  • Vraagteken (vraagzin):
    Zijn ze erg zenuwachtig?
  • Uitroepteken (uitroep):
    Doe je best!

Slide 5 - Tekstslide

Komma
De komma is een korte pauze in een zin. Zonder de komma kan een zin verkeerd geïnterpreteerd worden.

Slide 6 - Tekstslide

Komma
 De komma is een korte pauze in een zin.
Je gebruikt een komma...
bijvoorbeeld
als je iemand aanspreekt
'Hé, wat doe jij hier?'
tussen delen van een opsomming
In de zomer ga ik fietsen, zwemmen, wandelen en raften.
voor voegwoorden als: want, maar, omdat, zoals.
In deze zin staat een komma, want er staat een voegwoord in.
tussen twee persoonsvormen
Pas toen hij dat zei, vielen de puzzelstukjes op z'n plaats.

Slide 7 - Tekstslide

komma's bij een bijstelling
Een bijstelling is een stukje tekst dat iets extra's zegt over een zelfstandig naamwoord (zoals een persoon, plaats of ding) en dat je eigenlijk ook weg kunt laten zonder dat de zin ongrammaticaal wordt. Het voelt als een soort uitleg of verduidelijking.

  • Mijn moeder, een echte koffieliefhebber, kan niet zonder haar ochtendlatte.
  • Amsterdam, de hoofdstad van Nederland, trekt veel toeristen.
  • Jeroen, mijn beste vriend, gaat mee op reis.

Slide 8 - Tekstslide

Leg uit: wat is het verschil?
De gasten die op tijd waren, kregen een cadeautje. 
De gasten, die op tijd waren, kregen een cadeautje. 

Slide 9 - Tekstslide

Voorbeeldzin zonder komma
Schrijf de zin over, met de komma op de juiste plek!

Als je gesport hebt moet je daarna douchen.
timer
1:00

Slide 10 - Tekstslide

Als je gesport hebt, moet je daarna douchen.

Slide 11 - Tekstslide

Voorbeeldzin zonder komma
Schrijf de zin over, met de komma op de juiste plek! Let op: er moet ook nog een ander leesteken in de zin gezet worden. 

Laatst toen ik mijn kamer aan het opruimen was vond ik allerlei spullen van toen ik jong was lego barbies kaartspellen en knuffels.
timer
2:00

Slide 12 - Tekstslide

Laatst, toen ik mijn kamer aan het opruimen was, vond ik allerlei spullen van toen ik jong was: lego, barbies, kaartspellen en knuffels.

Slide 13 - Tekstslide

Dubbele punt
  • Voor een toelichting of verklaring.
  • Voor een opsomming
  • Voor een citaat

Slide 14 - Tekstslide

Dubbele punt
citaat (directe rede)
De jongen zei: 'Vandaag zal de zon weer gaan schijnen.'

Gedachten
De jongen dacht: vandaag zal de zon weer gaan schijnen. 

Slide 15 - Tekstslide

Dubbele punt
opsomming:
Ik ga op vakantie en neem mee: een zonnebril, zwembroek en een boek. 

uitleg of toelichting:
Ik ga vandaag niet naar school: ik ben ziek. 

Slide 16 - Tekstslide

Aanhalings-tekens

  • Bij een directe rede of citaat.
  • Als je het woord zelf bedoelt en niet de betekenis 

Slide 17 - Tekstslide

Voorbeeld aanhalingstekens
Directe reden of een citaat:

- 'Heb jij een pen voor me?' vroeg Rachel aan Sem.
- 'Volgende week ben ik bij mijn vader en zijn vriend', zei Storm.
- Linde smeekte haar zus: 'Mag ik alsjeblieft dat zwarte jurkje van je lenen?'
- 'Als ik je van het station moet halen', zei Lars, 'dan stuur je maar een appje.'

Slide 18 - Tekstslide

Voorbeeld aanhalingstekens
LET OP! 
Bij een indirecte rede (je schrijft dan niet letterlijk iemands woorden) en bij gedachten gebruik je geen aanhalingstekens.

- Rachel vroeg aan Sem of hij een pen voor haar had.

Slide 19 - Tekstslide

Aanhalingstekens

Je hebt vandaag weer 'lekker' gekookt...

Het woord 'interessant' wordt vaak verkeerd geschreven. 

Slide 20 - Tekstslide

‘Isabelle zei:‘ Ik heb een super vakantie gehad.
A
Goed
B
Fout

Slide 21 - Quizvraag

Bjorn vroeg: ‘Wil je de suiker aangeven?’
A
Goed
B
Fout

Slide 22 - Quizvraag

Nina zei tegen Joost: ‘Ik kan het niet vinden.’
A
Goed
B
Fout

Slide 23 - Quizvraag

Hij dacht dat hij wel op tijd kon komen.
A
onjuist
B
juist

Slide 24 - Quizvraag

Bollo, de hond van de buren, heeft het hele weekend geblaft.
A
onjuist
B
juist

Slide 25 - Quizvraag

'Je kunt ervan uitgaan', zegt hij, 'dat ik niet op tijd in de les kan komen.'
A
juist
B
onjuist

Slide 26 - Quizvraag

puntkomma
Tussen twee hoofdzinnen die sterk met elkaar te maken hebben: 

Isaac nam een grote slok cola en liet daarna een boer; dat vind ik niet zo chic

Slide 27 - Tekstslide

puntkomma
Bij een lange opsomming:

De volgende regels zijn belangrijk:
- je neemt zelf je bestek mee;
- je schept zelf je eten op;
- je gaat terug naar je plek en eet in stilte.

Slide 28 - Tekstslide

Waarvoor dienen dubbele punten?
A
Voor vraagtekens
B
Voor uitleg of opsomming
C
Voor citaten
D
Voor zinnen zonder werkwoord

Slide 29 - Quizvraag

Wanneer gebruik je een komma?
A
Bij vraagzinnen
B
Voor voegwoorden
C
Voor elk nieuw woord
D
Bij opsommingen

Slide 30 - Quizvraag

Klopt deze zin? '
Vandaag is het mooi weer: ik ga wandelen.
A
Nee
B
Ja

Slide 31 - Quizvraag

Is de volgende zin juist?
Hij houdt van fietsen, zwemmen en koken.
A
Nee, er ontbreekt een komma.
B
Ja, deze zin is correct.

Slide 32 - Quizvraag

Zelfstandig werken (3h)


Spelling 7.6
(blz. 252)

Maak opdracht 1, 2, 3 en 4. Noteer je antwoorden in je schrift. 



timer
15:00

Slide 33 - Tekstslide

Zelfstandig werken (3v)


Spelling 7.6
(blz. 252)

Maak opdracht 1, 2 en 3.
Opdracht 3 maak je door de hele tekst over te nemen in je schrift. 



timer
15:00

Slide 34 - Tekstslide