Modalverben

Modalverben
Üben mit
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Modalverben
Üben mit

Slide 1 - Tekstslide

Wat zijn Modalverben?
 Dit zijn werkwoorden die in een zin aangeven met welk gevoel iets gebeurt. 
In het Duits zijn dit de woorden dürfen, können, mögen, müssen, sollen, wollen en wissen. 

Slide 2 - Tekstslide

Vervoegen Modalverben
  1. meervoud vervoeg je zoals altijd.

2 enkelvoud de eerste en derde krijgen geen uitgang

3 de tweede letter in de enkelvoud verandert 

Slide 3 - Tekstslide

Wat betekent dürfen ?

Slide 4 - Open vraag

Wat betekent können ?

Slide 5 - Open vraag

Wat betekent mögen ?

Slide 6 - Open vraag

Wat betekent möchten ?

Slide 7 - Open vraag

Er zijn drie regels om de modale werkwoorden goed te vervoegen.
Twee regels voor enkelvoud en een regel voor meervoud.
Welke?

Slide 8 - Open vraag

De tweede letter verandert zich naar welke letter?

dürfen, können, mögen
Dure konijnen mogen aaien
A
i
B
u
C
e
D
a

Slide 9 - Quizvraag

De tweede letter van het werkwoord müssen verandert zich ook.

Naar welke?
Mus uitlaten
A
a
B
u
C
i
D
e

Slide 10 - Quizvraag

Opdracht 1
Zoek de goede vorm

Slide 11 - Tekstslide

Warum ...... (können) du morgen nicht kommen?
A
könnst
B
kanst
C
kannst
D
kan

Slide 12 - Quizvraag

Wie lange ....... (dürfen) ihr bleiben?
A
darf
B
darft
C
dürft
D
dürftet

Slide 13 - Quizvraag

Weißt du, ob er Spinat ....... (mögen).
A
mag
B
magt
C
mög
D
mögt

Slide 14 - Quizvraag

Herr Lehrer, das ...... (können) Sie doch nicht machen.
A
kannen
B
können
C
konnen
D
könnt

Slide 15 - Quizvraag

Er ....... (dürfen) bis 12 Uhr ausgehen.
A
darf
B
darft
C
dürft
D
dürf

Slide 16 - Quizvraag

Ich will etwas für euch kaufen. ...... (mögen) ihr Gummibärchen?
A
magt
B
mögt
C
mögen
D
mag

Slide 17 - Quizvraag

Vervoegen Modalverben oef. 3
  1. meervoud vervoeg je zoals altijd.

2 enkelvoud de eerste en derde krijgen geen uitgang

3 de tweede letter in de enkelvoud verandert 

Slide 18 - Tekstslide

Opdracht 
Vervoeg het modale werkwoord in combinatie met het juiste persoonlijk voornaamwoord

Slide 19 - Tekstslide

Kannst du schwimmen? Ja, ........... ..........
gut schwimmen

Slide 20 - Open vraag

Kann ich kommen?
Diese Woche ................... ..... leider nicht kommen.

Slide 21 - Open vraag

Was mögen Sie am liebsten? Eis .......... .............
am liebsten, aber ohne Sahne

Slide 22 - Open vraag

Darf ich nach Hause? Nein, ......... .............
noch nicht nach Hause.
Die Arbeit ist noch nicht fertig

Slide 23 - Open vraag

Können wir helfen? Nein, hiermit ................. .............
nicht helfen. Danke.

Slide 24 - Open vraag

Les 2 Modalverben 

opdracht 1


Zet elk werkwoord op de juiste plek

Slide 25 - Tekstslide

Ich ........... um 22 Uhr zu Hause sein.
Nein, Ich .................. noch nicht in die Disko gehen.
Ich ................ sehr gut schwimmen
Ich ............. Eis
darf
muss
kann
mag

Slide 26 - Sleepvraag

Opdracht 2
Zet elk werkwoord op de juiste plek

Slide 27 - Tekstslide

ich
du
er sie es
wir
ihr
sie Sie
möchtest
möchte
möchten
möchte
möcht
möchten
möchtet
möchte

Slide 28 - Sleepvraag

Opdracht 3
Corrigeer de fouten

Slide 29 - Tekstslide

Ihr darft euere Bücher nicht vergessen.

Slide 30 - Open vraag

Ich kanne morgen leider nicht mitgehen.

Slide 31 - Open vraag

Musst ihr unbedingt in die Stadt gehen?

Slide 32 - Open vraag

Und ihr, was für Eis magt ihr?


Slide 33 - Open vraag

Vertaal de volgende zin in het Duits
'graag zouden willen'

Slide 34 - Open vraag

Vul het juiste modale werkwoord in.

1. Wir ___ (müssen) jeden Tag früh aufstehen.
2. Ihr ___ (können) sehr gut Fußball spielen.
3. Sie ___ (dürfen) hier nicht rauchen.
4. Wir ___ (wollen) eine Reise nach Deutschland machen.
5. Ihr ___ (sollen) eure Hausaufgaben nicht vergessen.
6. Sie ___ (mögen) italienisches Essen sehr gerne.


9. Sie ___ (müssen) noch für die Prüfung lernen.
Wil je ze in een andere tijd (bijv. verleden tijd) of in een specifieke context? 😊


Slide 35 - Tekstslide

Vul het juiste modale werkwoord in.

1. Ich ___ (müssen) meine Hausaufgaben machen.
2. Du ___ (können) sehr gut singen.
3. Er ___ (dürfen) heute länger aufbleiben.
4. Sie ___ (wollen) ein neues Handy kaufen.
5. Ich ___ (sollen) meinen Chef anrufen.
6. Du ___ (mögen) Schokolade, oder?
7. Er ___ (müssen) jeden Tag früh aufstehen.
8. Sie ___ (können) sehr gut Deutsch sprechen.

10. Du ___ (wollen) später ins Kino gehen?
Wil je ze nog moeilijker of in een andere tijd? 😊

Slide 36 - Tekstslide

Die Bedeutung der Modalverben
Dürfen = mogen / toestemming hebben
Können = kunnen / in staat zijn tot
Mögen = houden van /  lusten / aardig vinden

Müssen = moeten (noodzaak vanuit jezelf)
Sollen = moeten (bevel van een ander)
Wollen = willen
(Wissen = weten)
                                    De klas moet maar snel wegwezen

Slide 37 - Tekstslide

Können
dürfen
mögen
wollen
kunnen
mogen
houden van
willen

Slide 38 - Sleepvraag

.....du mir bitte helfen?
A
kannst
B
kann
C
könnst
D
können

Slide 39 - Quizvraag

Ich ................ heute nicht zur Schule.
A
woll
B
willt
C
will
D
wollen

Slide 40 - Quizvraag

........du diesen Lehrer?
A
mag
B
mögst
C
mögt
D
magst

Slide 41 - Quizvraag

....... du morgen zur Schule?
A
darfst
B
dürft
C
darf
D
dürfen

Slide 42 - Quizvraag

Tot slot: het werkwoord 'dürfen' betekent dus....
A
willen
B
mogen
C
durven
D
kunnen

Slide 43 - Quizvraag

''Modalverben" zijn dus:
  • Veel gebruikte hulpwerkwoorden met een eigen betekenis
  • Krijgen een verandering van klank in enkelvoud
  • Hebben bij ich en bij er sie es  géén uitgang



Slide 44 - Tekstslide

wissen
weten
dürfen
mogen, toestemming
können
kunnen
mögen
lusten, houden van
müssen
moeten, noodzakelijk 
sollen
moeten, bevel
wollen
willen

Slide 45 - Tekstslide