les woensdag 2.2.22

Was machen wir heute?

  • Logo.de (welche Themen?) Genau angeben
  • Wechselpräpositionen 
  •  Wiederholen der Fälle
1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Was machen wir heute?

  • Logo.de (welche Themen?) Genau angeben
  • Wechselpräpositionen 
  •  Wiederholen der Fälle

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Link

Slide 3 - Tekstslide

Verleden tijd
Sleep de uitgangen naar de juiste plek
ich
du
er/sie/es/man

wir 
ihr
sie/Sie
red
red
red

red
red
red
-ete
-etest
-ete
-eten
-eten
-etet

Slide 4 - Sleepvraag

1/5 Wat is de correcte verleden tijds vorm?
> er [arbeiten]
A
arbeitet
B
arbeitete
C
arbeitetet
D
arbeite

Slide 5 - Quizvraag

2/5 Wat is de correcte verleden tijds vorm?
> ihr [baden]
A
bade
B
badet
C
badete
D
badetet

Slide 6 - Quizvraag

3/5 Verleden tijd:
Warum [antworten] du nicht?

Slide 7 - Open vraag

4/5 Verleden tijd: antworten

Wer ...... auf diese schwierige Frage?
A
antworteten
B
antworetet
C
antwortete
D
antworte

Slide 8 - Quizvraag

5/5 Vertaal 'wij borstelden'

bürsten (= borstelen)
A
wir bürsten
B
wir bürstet
C
wir bürsteten
D
wir bürstten

Slide 9 - Quizvraag

Extra oefenen?
Klik dan op de link op de volgende dia.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Link

an
 auf
hinter
neben
in
unter
über
 vor
zwischen

aan
op
achter
naast
in/naar
onder
over/boven
voor
tussen

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Ich fahre mit d.. Zug (m)
A
der
B
das
C
dem
D
die

Slide 16 - Quizvraag

Er kommt aus d.. Wohnung (v).
A
der
B
die
C
das
D
dem

Slide 17 - Quizvraag

Meine Schwester ist bei d..... Zahnarzt(m).
A
der
B
dem
C
die
D
das

Slide 18 - Quizvraag

Er geht durch .......... Zimmer (o)
A
einen
B
ein
C
eines
D
eine

Slide 19 - Quizvraag

Die Blume ist für ............ Opa.
A
der
B
den
C
die
D
das

Slide 20 - Quizvraag

Ohne ........... Vater werde ich es nicht tun.
A
mein
B
meiner
C
meinen
D
meine

Slide 21 - Quizvraag

Übung;
Ich gehe in....+4    den Laden.(m)
Ich bin in  .....+3  dem Laden 
Die Frau geht in +4  das Gebäude (o)
Die Frau wohnt in ....+3  dem Gebäude.
in dem= im

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

                   Wie war das Video ?

let op;  samenvoegen;
in dem=im
in das= ins
zu der= zur
zu dem= zum
AB S 68
Übung 32

Slide 24 - Tekstslide

vervolg uitleg oef 10 S13/14
* Dus alleen  WISSELVOORZETSELS
* kijk naar het werkwoord; rust=3 beweging in een richting=4
* herhaal  de verbuiging van der en ein  derde en vierde naamval.

Slide 25 - Tekstslide

 wo?=3 wohin? =4  Uitleg.
1 Wohin gehst du? Ich gehe in das(ins) Museum (o)
2 Wohin? Über die Kreuzung (v).
3 Wo? zwischen der Goethestraße (v) und ...
4 Wo? vor der Ampel (v)
5 Wo? Auf der Webseite (v)
6 Wohin? In den Urlaub (m)

Slide 26 - Tekstslide

3e naamval
Je krijgt antw oord op de vraag: 
wo? (waar) of wann? (wanneer)

ergens zijn

Slide 27 - Tekstslide

voorbeeld

Sie steht vor d... Laden(m). 
waar staat hij? "voor de winkel" dus 3e naamval
Sie steht vor dem Laden.

Slide 28 - Tekstslide

4e naamval
Je krijgt antwoord op de vraag:
wohin? (waarheen)

ergens komen

Slide 29 - Tekstslide

voorbeeld
  Er springt in d... Schwimmbad(o).
waarheen springt hij? "in het zwembad" dus 4e naamval
Er springt in das Schwimmbad.

Slide 30 - Tekstslide

7/2 regel
Wo? Wann? Wohin?= geen antwoord?
7= an, hinter, neben, in, unter, vor, zwischen--> 3e naamval
2= auf, über--> 4e naamval

Slide 31 - Tekstslide

Wil hängen das Gemälde an d... Wand(v).

Slide 32 - Open vraag

Er setzte sich neben sein... Freund(m)
A
sein
B
seiner
C
seinem
D
seinen

Slide 33 - Quizvraag

Der hund ist unter d... Sofa(o).
A
das
B
dem
C
die
D
der

Slide 34 - Quizvraag

Richtig
Falsch
Das Auto steht in der Garage(v).
Er legt das Buch in der Ecke(v).
Ich warte auf meine Mutter(v).
Der Koala steht zwischen dem Autos(mv). 
Der Ball vliegt über dem Netz(o).

Slide 35 - Sleepvraag

Wil hängen das Gemälde an d... Wand(v).

Slide 36 - Open vraag

Tijd = +3  In September= Im September
Je kan vragen wanneer ? 
Vor+3 einem Monat war ich krank; Een maand geleden was ik ziek.
*7wissel- voorzetsels hebben bij "tijd" de derde naamval behalve 2 wissel-voorzetsels niet; auf en über . Zij gebruiken de vierde naamval bij "tijd"  Dit is de 7/2 regel !!

Slide 37 - Tekstslide


sich freuen auf =ik verheug me op
hier 7/2 regel
2=auf en über +4
7= andere wisselvoorzetsels +3

Slide 38 - Tekstslide

regel 7/2 regel

2= auf en über + 4
7= alle andere wisselvoorzetsels +3

l






Ich freue mich auf die Ferien.= ik verheug me op; is niet "ergens komen" en niet "er zijn". Dus dan gebruik je de 7/2 regel.
Er redet über das Wetter (ook situatie 3)

Slide 39 - Tekstslide

voorbeelden;7/2 zinnen 
Sie streiten sich über +4 meinen Bruder(m)
Ich habe ihn vor +3 einer Woche (v) getroffen
Die Ferien werden in +3 einer Woche(v) anfangen

Slide 40 - Tekstslide

gaan..........+4=ergens komen
sich stellen= gaan staan
sich legen= gaan liggen
sich setzen= gaan zitten
Ich lege mich in +4
du setzt dich auf +4
maar; Er liegt im (=3) Gras



     super

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Link

Slide 43 - Link

Slide 44 - Link


Steht auf dein..........Schreibtisch(m) etwas ?
A
dein
B
deinen
C
deinem
D
deine

Slide 45 - Quizvraag

Das ist an ein........Sonntag(m) passiert.
A
ein
B
einem
C
einen
D
eine

Slide 46 - Quizvraag

Ich stelle den Teller auf d..........Tisch(m)
A
dem
B
das
C
den
D
dieses

Slide 47 - Quizvraag

Mein Mann sitzt immer in dies..........Stuhl(m)
A
dieses
B
diesen
C
dieser
D
diesem

Slide 48 - Quizvraag

Sie redet immer über ihr.............Freunde.
A
ihrer
B
ihre
C
ihren
D
ihrem

Slide 49 - Quizvraag

Der Bus kommt in ein.......halben Stunde.
A
einer
B
eine
C
einem
D
einen

Slide 50 - Quizvraag

Er setzt sich auf dein.......Sofa(o)
A
deines
B
deinem
C
dein
D
deinen

Slide 51 - Quizvraag

Wir stehen auf d... Podium(o).

Slide 52 - Open vraag