Botten bestaan vooral uit kalk en lijmstof (collageen).
Kalk is hard en geeft stevigheid (hardheid) aan het botweefsel.
Lijmstof zorgt ervoor dat botweefsel een beetje buigzaam blijft. Door kalk en lijmstof zijn botten stevig en kunnen ze niet gemakkelijk buigen of breken. In het skelet komen twee typen weefsel voor: kraakbeenweefsel en botweefsel. Tussen de cellen van beide weefsels zit tussencelstof. In
kraakbeenweefsel liggen de cellen in groepjes bij elkaar in elastische tussencelstof (zie afbeelding 1.1). Deze tussencelstof bestaat vooral uit lijmstof. Daardoor is kraakbeen buigzaam. Het zit bijvoorbeeld in je neus, in je oorschelpen, en tussen je ribben en het borstbeen. Ook tussen de wervels van de wervelkolom zit kraakbeen.
In botweefsel liggen de cellen in kringen rondom kleine kanaaltjes (zie afbeelding 1.2). Door die kanaaltjes lopen bloedvaten. De botcellen zijn aan elkaar verbonden met uitlopers. De tussencelstof van bot bestaat uit kalk en lijmstof. Daardoor is botweefsel hard en niet buigzaam.