1.3 Je inkomsten en uitgaven (2 lessen)

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Paragraaf 1.3
1) Je kunt uit een begroting conclusies trekken.
2) Je kunt drie soorten inkomens onderscheiden.
3) Je kunt de gezinsuitgaven in drie groepen indelen. 
4) Je kunt bedragen omrekenen van maand naar week en omgekeerd.
5) Je kunt een reservering berekenen.

Slide 2 - Tekstslide

1.2 Hoe word jij beïnvloed?
Productbeleid

  • A-merk 
  • Algemeen bekend, heeft een goede naam en straalt kwaliteit uit
  • B-merk
  • Minder bekend merk en goedkoper. De kwaliteit hoeft niet minder te zijn dan van een A-merk.
  • Huismerk
  • Zitten tussen de A- en B-merken en zijn alleen bij bepaalde winkelketens te koop.
Blz 16
9

Slide 3 - Tekstslide

1.3 Je inkomsten en uitgaven (deel 1)
  • Nibud
  • Budgetteren
  • Het op elkaar afstemmen van je inkomsten en uitgaven

Slide 4 - Tekstslide

Begroting
Om zicht te krijgen in je mogelijkheden om je geld te besteden, maak je een begroting.

 

Slide 5 - Tekstslide

1.3 Je inkomsten en uitgaven (deel 1)
Inkomsten
€    
Uitgaven
Loon
€1.250
Boodschappen
€400
Huurtoeslag
€340
Huur
€1.050
Rente
€5
Kleding
€125
Totaal
€ 1.595
Totaal
€ 1.575
  • Overschot €20

Slide 6 - Tekstslide

Soorten inkomens

Slide 7 - Tekstslide

Maken opgave 4 blz. 19
Klaar? Ga verder met 1 t/m 3
timer
7:00

Slide 8 - Tekstslide

Soorten inkomens
Inkomen uit arbeid
(loon)
Inkomen uit bezit
(winst)
Overdrachtsinkomen
(uitkering)

Slide 9 - Tekstslide

Soorten uitgaven

Slide 10 - Tekstslide

Soorten uitgaven
Huishoudelijke uitgaven
Vaste lasten
Incidentele uitgaven

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Afmaken opgave 1 t/m 4
Klaar? Ga verder met 5 t/m 7



Alles wat je niet afkrijgt is huiswerk

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Soorten inkomens

Slide 15 - Tekstslide

Soorten uitgaven

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Slide 18 - Video

Zakgeld per week of maand?

Slide 19 - Tekstslide

1.3 Je inkomsten en uitgaven (deel 2)

Slide 20 - Tekstslide

Voorbeeld:
Jacko krijgt €15 zakgeld per week. Hoeveel krijgt hij per maand?

Slide 21 - Tekstslide

Maken opgave 9
Klaar? Maken opgave 8 en 10
timer
8:00

Slide 22 - Tekstslide

1.3 Je inkomsten en uitgaven (deel 2)
Voor de incidentele uitgaven kun je het beste geld reserveren
  • Geld opzij zetten waarvan je later bepaalde uitgaven kunt betalen

Slide 23 - Tekstslide

Reserveren
Reservering per maand                        = Bedrag dat je nodig hebt
                                                                                      aantal maanden

Voorbeeld:
Sophie wil over twee jaar een scooter van € 1.800 kopen.
Hoeveel moet ze per maand reserveren?
€ 1.800 : 24 = € 75 per maand reververen.

Slide 24 - Tekstslide

Afmaken opgave 8 t/m 10
Klaar? Ga verder met 11 + Rekenen blz. 33 15 t/m 17



Alles wat je niet afkrijgt (1.3 + Rekenen 15 t/m 17) is huiswerk

Slide 25 - Tekstslide