Herhaling Vruchten en zaden + Start herhaling ordening

Herhaling Vruchten en zaden + Start herhaling ordening
1 / 78
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 78 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

Herhaling Vruchten en zaden + Start herhaling ordening

Slide 1 - Tekstslide

H1 - BS 1 
1. Aanwezigheidscontrole (door de juf) + hw noteren (door jullie!) 
2. Wat weten jullie nog? 
3. Uitleg herhaling ordening
4. Hoe leer je voor biologie? 
5. Tijd om te leren
6. Quiz ordening

PWW-stof:
  • Thema 3, basisstof 1 + 3 t/m 6
  • Thema 6, basisstof 1 t/m 4
HW voor volgende les:
- Leren voor de toetsweek

Slide 2 - Tekstslide

Is dit een insectenbloem?
A
Nee
B
Ja

Slide 3 - Quizvraag

Dit is geen insectenbloem maar een ....
A
bijenbloem
B
windbloem
C
koebloem
D
regenbloem

Slide 4 - Quizvraag

In afbeelding 5 gaat stuifmeel van de ene bloem naar de andere bloem.

Welke bloem is een insectenbloem (of welke bloemen zijn insectenbloemen) in deze afbeelding?
A
Bloem 1 en 2
B
Bloem 3
C
Bloem 1,2 en 3
D
Geen van allen

Slide 5 - Quizvraag

Is dit een insectenbloem?
A
Ja
B
Nee

Slide 6 - Quizvraag

Wat is GEEN kenmerk van insectenbloemen?
A
Vaak groot en opvallende kleur
B
Bevatten nectar
C
Ruwe, kleverige stuifmeelkorrels
D
Helmknoppen hangen vaak buiten bloem

Slide 7 - Quizvraag

Wat is GEEN kenmerk van een insectenbloem?
A
De bloem maakt nectar
B
De bloem geurt lekker
C
Er wordt veel stuifmeel gemaakt
D
De kroonbladeren zijn fel gekleurd

Slide 8 - Quizvraag

Kijk naar deze bloem, welk geslacht heeft deze bloem?
timer
0:15
A
Beide (man en vrouw)
B
man
C
vrouw
D
Geen geslacht

Slide 9 - Quizvraag

Bij welk(e) nummer(s) vindt zelfbestuiving plaats?
A
1 + 2 + 3
B
2 + 3 + 4
C
3 + 4 + 5
D
1 + 3 + 5

Slide 10 - Quizvraag

Bij welk(e) nummer(s) vindt kruisbestuiving plaats?
A
2
B
2 + 4
C
4
D
1 + 3 + 5

Slide 11 - Quizvraag

Bij welk(e) nummer(s) vindt geen bestuiving plaats?
A
2
B
2 + 3
C
4
D
1 + 3 + 5

Slide 12 - Quizvraag

Windbloem of insectenbloem?
A
Windbloem
B
Insectenbloem
C
Allebei

Slide 13 - Quizvraag

Is dit een insectenbloem?
A
Ja
B
Nee

Slide 14 - Quizvraag

Windbloem of insectenbloem?
A
Windbloem
B
Insectenbloem
C
Allebei

Slide 15 - Quizvraag

Welk nummer wordt later een vrucht met zaden?

Is dit deel mannelijk of vrouwelijk?
A
Nummer 2 Mannelijk
B
Nummer 2 Vrouwelijk
C
Nummer 7 Mannelijk
D
Nummer 7 Vrouwelijk

Slide 16 - Quizvraag

In het vruchtbeginsel zitten acht zaadbeginsels.
Dit vruchtbeginsel bevat
A
1 eicel
B
1 stuifmeelkorrel
C
8 eicellen
D
8 stuifmeelkorrels

Slide 17 - Quizvraag

Wat groeit er uit het vruchtbeginsel?
A
De vrucht zoals appels, bonen, peren, pruimen
B
Het zaad zoals pitten, bonen

Slide 18 - Quizvraag

De 3 zaadjes
zijn gegroeid uit
.............
A
1 eicel en 1 stuifmeelkorrel
B
3 eicellen en 3 stuifmeelkorrels
C
1 eicel en 3 stuifmeelkorrels
D
3 eicellen en 1 stuifmeelkorrel

Slide 19 - Quizvraag

Belangrijk voor de volgende vragen:

Na de bevruchting wordt:
1 vruchtbeginsel --> 1 vrucht
1 zaadbeginsel --> 1 zaad
De eicel --> 1 kiem (babyplantje)

Voor de bevruchting van 1 eicel is altijd 1 stuifmeelkorrel nodig. 

Slide 20 - Tekstslide

H1 - BS 1 
1. Aanwezigheidscontrole (door de juf) + hw noteren (door jullie!) 
2. Wat weten jullie nog? 
3. Uitleg herhaling ordening
4. Hoe leer je voor biologie? 
5. Tijd om te leren
6. Quiz ordening

PWW-stof:
  • Thema 3, basisstof 1 + 3 t/m 6
  • Thema 6, basisstof 1 t/m 4
HW voor volgende les:
- Leren voor de toetsweek

Slide 21 - Tekstslide

Ordening


Er zijn twee hoofdgroepen:
1. Prokaryoten (zonder celkern)
2. Eukaryoten (met celkern)

Bij de prokaryoten hoort het rijk van de bacteriën. 

Bij de eukaryoten hoort het rijk van de schimmels, planten en dieren

Slide 22 - Tekstslide

Celkenmerken:
- Wel of geen celkern
- Wel of geen celwand
- Wel of geen bladgroenkorrels
- Eén of meercellig

Slide 23 - Tekstslide

Het rijk van de dieren
Twee kenmerken voor indeling spelen een belangrijke rol, namelijk:
  • Symmetrie
  • Skelet

Tweezijdig
Veelzijdig
Niet
Uitwendig
Inwendig

Slide 24 - Tekstslide

Indeling van dieren
Dieren worden verdeeld in 34 stammen.
Zes voorbeelden zijn:
1. Sponsdieren
2. Neteldieren
3. Weekdieren
4. Stekelhuidigen
5. Geleedpotigen
6. Gewervelden

Slide 25 - Tekstslide

1. Sponsdieren
  • Niet-symmetrisch
  • Uitwendig Skelet --> skelet van hoornvezels tussen de cellen
  • Leven meestal op de bodem van de zee

Slide 26 - Tekstslide

2. Neteldieren
  • Veelzijdig symmetrisch
  • Meestal geen skelet
  • Leven in het water
  • Vangen hun prooi met tentakels

Slide 27 - Tekstslide

3. Weekdieren
  • Tweezijdig symmetrisch
  • Uitwendig skelet --> meestal een schelp of huisje

Slide 28 - Tekstslide

4. Stekelhuidigen
  • Veelzijdig symmetrisch
  • Inwendig skelet van kalk
  • Huid is bedekt met stekels/knobbels
  • Leven op de bodem van de zee

Slide 29 - Tekstslide

5. Geleedpotigen
  • Tweezijdig symmetrisch
  • Uitwending skelet --> een pantser
  • Groei alleen mogelijk tijdens vervelling
  • Gelede poten (bestaan uit stukjes)
  • Lichaam bestaat uit segmenten
Duizendpoten                  Insecten
Kreeftachtigen            Spinachtigen

Slide 30 - Tekstslide

Gewervelden
  • Tweezijdig symmetrisch
  • Inwendig skelet --> wervelkolom

Slide 31 - Tekstslide

Stammen van het plantenrijk
Klasse
Orde

Slide 32 - Tekstslide

Wieren (algen)
  • Geen wortels, stengels, bladeren of bloemen
  • Voortplanting door sporen of door deling
  • Een- of meercellig
  • Bladgroenkorrels

Slide 33 - Tekstslide

Stammen van het plantenrijk
Klasse
Orde

Slide 34 - Tekstslide

Vaatplanten
  • Hebben wortels, stengels en bladeren
  • Voortplanting met zaden (zaadplanten) of met sporen (sporenplanten)

Slide 35 - Tekstslide

Stammen van het plantenrijk
Klasse
Orde

Slide 36 - Tekstslide

Zaadplanten
  • Wortels, stengels, bladeren en bloemen
  • Voortplanting met zaden
  • Zaden ontstaan in bloemen na bevruchting

Slide 37 - Tekstslide

Stammen van het plantenrijk
Klasse
Orde

Slide 38 - Tekstslide

Sporenplanten
  • Wortels, stengels en bladeren
  • Voortplanting door sporen (cel waar nieuwe plant uit kan ontstaan)
  • Paardenstaarten, varens en mossen

Slide 39 - Tekstslide

Schimmel
______________vacuole

Slide 40 - Tekstslide

Schimmel
  • Schimmels hebben een celkern. 
  • Ze hebben een celwand. 
  • Ze hebben geen bladgroenkorrels. 
  • Ze bestaan uit lange, dunne draden die je schimmeldraden noemt.  
  • Als er schimmel op je boterham zit, zie je die schimmeldraden als 'pluisjes'

Slide 41 - Tekstslide

Voortplanting schimmels


  • sporen = cel waar nieuwe schimmel uit komt
  • aan uiteinde schimmeldraad
  • of onder de paddenstoel

Gisten (eencellige schimmels)
planten zich voort door celdeling. Er ontstaat een knop.

Uit deze knop ontstaat een nieuwe gistcel. 

Slide 42 - Tekstslide

Nuttige schimmels


Speciale soorten schimmels spelen een rol bij het maken van voedingsmiddelen.

Champignons en cantharellen zijn schimmels die we kunnen eten.

Ze ruimen de dode resten van dieren en planten op. 
Schimmelkaas
1
Gist is een eencellige schimmel.
Gebruikt voor het rijzen van deeg
2
Schimmel speelt een rol bij maken van bier / wijn
3
cantharellen en champignons
4

Slide 43 - Tekstslide

Schadelijke schimmels 


  • voedsel bederf
  • schimmel infectie

Slide 44 - Tekstslide

Biotechnologie
Biotechnologie is verzamelnaam voor technieken waarbij organismen worden gebruikt.


Slide 45 - Tekstslide

Penicilline 
Een antibiotica gemaakt door een penseelschimmel 

Slide 46 - Tekstslide

Slide 47 - Video

Bacteriën
- Geen celkern
- Wel een celwand
- Geen bladgroenkorrels
- Eéncellig, ze bestaan uit 1 cel. 
- Met een gewone microscoop alleen als 
  kleine puntjes of streepjes ziet. 
                                         
Alleen als je ze honderdduizenden keren vergroot, kun je zien hoe ze 
er in werkelijkheid uitzien.

Slide 48 - Tekstslide

Voortplanting 
van bacteriën
Bacteriën planten zich voort door te delen.
Hoe ze dat doen?

1.  Eén bacterie deelt in tweeën.
2.  Die 2 groeien totdat ze weer even groot zijn.
3.  Dan gaan die 2 zich ook weer delen.
4.  Dan zijn er 4 en die gaan zich ook weer delen......

Bij gunstige omstandigheden delen ze zich elk half uur. 
Er moet dan voedsel en vocht zijn en de temperatuur moet goed zijn. 
Er ontstaat dan een hele grote groep, zo'n groep noem je een bacteriekolonie. 
Een bacteriekolonie kun je met het blote oog zien.


Slide 49 - Tekstslide

Slide 50 - Video

De meeste bacteriën voeden zich met resten van dode organismen. 
Zo ruimen bacteriën andere organismen op. 
Het menselijk lichaam telt 10 x meer bacteriën dan cellen
Het menselijk lichaam telt 10x meer bacterien dan cellen
In de darmen zitten ontzettend veel bacteriën. De meeste zijn nuttig. 
Ze helpen bij het verteren van voedsel.
Door de goede, nuttige bacteriën hebben schadelijke bacteriën geen kans. Nuttige bacteriën beschermen de huid.
In je mond zitten 25 x meer bacteriën 
dan er mensen op de aarde leven.
Het zijn veel nuttige bacteriën maar er zijn ook schadelijke bacteriën.
Nuttige bacteriën

Slide 51 - Tekstslide

Voedsel maken

Bacteriën kunnen een rol hebben bij het maken van voedsel.

Die speciale bacteriën worden gebruikt bij het maken van voedingsmiddelen.

Slide 52 - Tekstslide

Schadelijke bacteriën
Voedsel bestaat uit (delen van) organismen.

Voorbeelden hiervan zijn: vlees, vis, fruit en groenten. 

Voor bacteriën is dat ook voedsel, daarom kunnen ze daar goed op leven. 

Het voedsel gaat daardoor bederven. Als wij bedorven voedsel eten, kunnen we daarvan ziek worden.

Er zijn bepaalde soorten bacteriën die mensen ziek kunnen maken. De huisarts zal dan een antibioticum voorschrijven.
Dat antibioticum doodt de schadelijke bacteriën.
Een voorbeeld is penicilline maar er zijn meer antibiotica.
longontsteking
blaasontsteking

Slide 53 - Tekstslide

Slide 54 - Video

H1 - BS 1 
1. Aanwezigheidscontrole (door de juf) + hw noteren (door jullie!) 
2. Wat weten jullie nog? 
3. Uitleg herhaling ordening
4. Hoe leer je voor biologie? 
5. Tijd om te leren
6. Quiz ordening

PWW-stof:
  • Thema 3, basisstof 1 + 3 t/m 6
  • Thema 6, basisstof 1 t/m 4
HW voor volgende les:
- Leren voor de toetsweek

Slide 55 - Tekstslide

Prokaryoot betekent
A
met celkern
B
zonder celkern
C
met zuurstof
D
zonder zuurstof

Slide 56 - Quizvraag

Wat is een kenmerk van Eukaryoten?
A
Eencellig
B
Meercellig
C
Celkern
D
Celwand

Slide 57 - Quizvraag

archaea zijn eukaryoten
A
juist
B
onjuist

Slide 58 - Quizvraag

Eukaryoten zijn ingedeeld in...
A
Schimmels, planten en dieren
B
Schimmels en planten
C
Bacteriën en archaea
D
Mensen en dieren

Slide 59 - Quizvraag

Wat is geen rijk bij het ordenen?
A
Bacterien
B
Dieren
C
Mensen
D
Schimmels

Slide 60 - Quizvraag

Welk rijk heeft geen celwand?
A
bacterien
B
schimmels
C
dieren
D
planten

Slide 61 - Quizvraag

Bij welk rijk komen alleen maar eencelligen voor?
A
Planten
B
Bacterien
C
Schimmels
D
Dieren

Slide 62 - Quizvraag

Welk rijk heeft geen celkern?
A
Bacteriën
B
Dieren
C
Planten
D
Schimmels

Slide 63 - Quizvraag

Welk rijk heeft als enige bladgroenkorrels?
A
Schimmels
B
Bacteriën
C
Planten
D
Dieren

Slide 64 - Quizvraag

Een champignon behoort tot het rijk van de planten.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 65 - Quizvraag

Een dier met een inwendig skelet heeft zijn skelet aan de ...?
A
Binnenkant. In zijn lichaam.
B
Buitenkant. Als een pantser.
C
Buitenkant. Als een schelp.
D
Buitenkant. Als een huisje.

Slide 66 - Quizvraag

Heeft dit dier een skelet? Zo ja: wat voor soort skelet?
A
Dit dier heeft een inwendig skelet.
B
Dit dier heeft een uitwendig skelet.
C
Dit dier heeft geen skelet.

Slide 67 - Quizvraag

De symmetrie van dit dier is?
A
tweezijdig
B
veelzijdig
C
eenzijdig
D
a-symmetrisch

Slide 68 - Quizvraag

Wat voor symmetrie heeft een zeester?
A
tweezijdige symmetrie
B
veelzijdige symmetrie
C
Geen symmetrie

Slide 69 - Quizvraag

Welke celkenmerken komen voor bij de cellen van een dier?
A
Celwand en celkern
B
Bladgroenkorrels, celwand en celkern
C
Celwand
D
Celkern

Slide 70 - Quizvraag

Tot welke klasse hoort het organisme dat hiernaast staat weergegeven?
A
Holtedieren
B
Sponzen
C
Geleedpotigen
D
Gewervelden

Slide 71 - Quizvraag

wat is hebben sporenplanten niet?
A
Bladeren
B
Bloemen
C
Stengels
D
Wortels

Slide 72 - Quizvraag

Wat is geen sporenplant?
A
MOS
B
VAREN
C
PAARDENSTAART
D
KASTANJEBOOM

Slide 73 - Quizvraag

Welke celkenmerken komen voor bij de cellen van een plant?
A
Celwand en bladgroenkorrels
B
Celwand, celkern en bladgroenkorrels
C
Celkern en bladgroenkorrels
D
Celwand en celkern

Slide 74 - Quizvraag

Bij welke stam van de planten liggen er sporenhoopjes aan de onderkant van bladeren?
A
Mossen
B
Paardenstaarten
C
Varens
D
Zaadplanten

Slide 75 - Quizvraag

Hiernaast zie je een appelboom. Tot welke klasse van de planten behoort deze?
A
Naaktzadigen
B
Bedektzadigen

Slide 76 - Quizvraag

Schimmelcellen hebben geen...
A
celwand
B
bladgroenkorrel
C
celkern
D
cytoplasma

Slide 77 - Quizvraag

Zijn bacteriën ééncellige of meercellige organismen?
A
Eencellig
B
Meercellig
C
Eencellig en meercellig komen beide voor

Slide 78 - Quizvraag