BK3 - Unit 2 - Lesson 4

• Engels
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 3

CONJUNCTIONS

(voegwoorden)

Conjunctions

Voegwoorden gebruik je om twee zinnen samen te voegen. 

De betekenis van voegwoorden laat zien wat de verbinding is tussen de zinnen. 

I love playing tennis, but I can’t today.

Voegwoorden die je deze les leert gebruiken:

after = na	tijd	I have to go to work after I finish school.
and = en	opsomming	I bought a T-shirt, sneakers and jeans.
because = omdat	reden	I wasn't at school because I was ill.
before = voor	tijd	She was a teacher before she became famous.

Voegwoorden die je deze les leert gebruiken:

but = maar	tegenstelling	I want to go swimming but I have to work today.
or = of	keuze	I can go fishing or swimming.
so = dus	gevolg	I'm tired so I'm going to bed.
until = tot	tijd	Don't do anything until I come home.

STOP!GRAMMARTIME

MEERVOUD

Regel 1:

+ s

1 apple = 2 apples

1 boy = 2 boys

Regel 2:

eindigt op een sis - klank = + es

eindigt op een medeklinker + o = + es 

1 kiss = 2 kisses

1 hero = 2 heroes 

Regel 3:

eindigt op een medeklinker + y = +ies

1 baby = 2 babies

1 country = 2 countries 

Regel 4:

eindigt op een -f/-fe = + ves

1 wolf = 2 wolves

1 life = 2 lives

Regel 5:

Uitzonderingen met een eigen vorm:

1 man/woman = 2 men/women          1 tooth = 2 teeth

1 child = 2 children                                    1 person = 2 people

1 mouse = 2 mice                                       1 fish/1 sheep = hetzelfde!