Schrijftoets oefeningen K4, K5 en K6

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Schrijftoets oefeningen K4K5K6

learngerman.dw.com

Kapitel 5 

Thema Essen 

Bekijk video 1 en maak opdracht 1 t/m 5 

Bekijk video 2 en maak alle opdrachten

Maak en meerkeuzeopdrachten en de open vraag 

learngerman.dw.com

lievelingseten

1. Hauptessen
2. liebste Essen
3. Lieblingsessen
4. Menuessen

hoofdgerecht

1. Vorgericht
2. Hauptgericht
3. Nachgericht
4. Nebengericht

Menukaart

1. Dinnerkarte
2. Esskarte
3. Eiskarte
4. Speisekarte

Ik eet graag

1. Ich esse gern
2. Ich schwimme gern
3. Ich koche gern
4. Ich mag essen

Het smaakt

1. er schmeckt
2. es schmegt
3. es schmeckt
4. er schweigt

Ik vind pasta het lekkerst

1. Ich mag am liebsten Nudeln
2. Ich mack am liebsten Nudels
3. Ich mag es liebsten Nudels
4. Ich mag die Nudeln

Vertaal:
Ik eet graag ijs als toetje

Kapitel 4 

Thema Tiere 

maak de  opdrachten van Lern German

Maak daarna de meerkeuzevragen en de open vragen 

learngerman.dw.com

lievelingsdier

1. Lieblinkstier
2. Lieblingstier
3. Liebelingstier
4. Lieblingsdier

eten bij dieren

1. fretten
2. freggen
3. fressen
4. vretten

erg houden van

1. mögen
2. süssen
3. knuddeln
4. lieben

ondeugend

1. frech
2. dumm
3. brutal
4. scheu

Meerschweinchen

1. varken
2. vis (soort)
3. vogel
4. cavia

Vertaal:
Ik heb een huisdier

Mijn huisdier heeft een kort vacht

mijn huisdier eet het liefst sla

Kapitel 6 

Thema Hobby und Freizeit 

Maak de opdrachten van Learn German

learngerman.dw.com

learngerman.dw.com

aan sport doen

1. Sport machen
2. Sporten
3. Sport spielen
4. Sports

Naar de bioscoop gaan

1. in der Film gehen
2. ins Kino gehen
3. Ins Cinema gehen
4. in das Leinwand gehen

de vakantie

1. das Verein
2. die Ferein
3. die Ferien
4. der Sommer

skiën

1. Ski reiten
2. Schie fahren
3. Ski laufen
4. Ski fahren

voetballen

1. Fuβballen
2. Fuβball machen
3. Fuβbälle spielen
4. Fuβball spielen

drumstel

1. Schlagzeug
2. Slachzeug
3. Schlachtzeug
4. Trommelzeug

Fietsen vind ik leuk

mijn hobby's zijn

ik train elke maandag

paard rijden

1. Pferd fahren
2. Pferd reiden
3. Pferd reiten
4. reiten

Ik ga met mijn vriend(in)trainen

Einde van de oefenopdracht