In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Grammatica
Zinsdelen
Koppelwerkwoorden
Naamwoordelijk gezegde
Slide 1 - Tekstslide
zinsdelen: ontleden
Herhaling
Slide 2 - Tekstslide
Stappenplan zinsdelen
Persoonsvorm (vraagzin/ verander de tijd)
Zinsdelen (zet strepen tussen de zinsdelen)
Onderwerp (Wie of wat doet er iets?)
Gezegde (alle werkwoorden in de zin)
Lijdend voorwerp (Wie of wat + wg +o)
Meewerkend voorwerp (aan wie of voor wie + wg + o + lv)
Bijwoordelijke bepaling (alle vragen behalve wie of wat (Tip: alle zinsdelen die je nog niet hebt benoemd)
Slide 3 - Tekstslide
Van der Dam / heeft / 2K2 / een online les / gegeven.
Van der Dam heeft een online les gegeven.
Van der Dam heeft 2K2 een online les gegeven.
Van der Dam heeft2K2 een online les gegeven.
Van der Dam heeft 2K2 een online les gegeven.
Van der Dam heeft 2K2 een online les gegeven.
werkw. gezegde
onderwerp
persoonsvorm
zinsdelen
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
Slide 4 - Sleepvraag
Martijn, de beste leerling uit de klas, had een tien voor zinsontleden.
In bovenstaande zin is “Martijn” het onderwerp.
A
Juist
B
Niet juist
Slide 5 - Quizvraag
Doel van deze les
Ik weet wat het naamwoordelijk gezegde is
Ik weet wat het verschil is tussen een werkwoordelijk gezegde en een naamwoordelijk gezegde
Ik ken de koppelwerkwoorden
Slide 6 - Tekstslide
Naamwoordelijk gezegde
Bestaat uit een werkwoordelijk deel en een naamwoordelijk deel
Het werkwoordelijk deel bevat alle werkwoorden uit de zin. Een van deze werkwoorden is een vorm van een koppelwerkwoord.
Slide 7 - Tekstslide
Koppelwerkwoord
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen
Slide 8 - Tekstslide
Koppelwerkwoorden
ZWABBELS
Slide 9 - Tekstslide
Wat is een koppelwerkwoord?
Koppelwerkwoorden (kww) zijn werkwoorden die een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord aan het onderwerp van de zin koppelen.
In tegenstelling tot zelfstandige werkwoorden hebben koppelwerkwoorden zelf weinig betekenis. Hun functie is het koppelen van de extra betekenis aan het onderwerp.
Slide 10 - Tekstslide
Hoe herken je het naamwoordelijk gezegde?
Als je zinsdelen moet benoemen en er staat een koppelwerkwoord in de zin, dan heeft de zin een naamwoordelijk gezegde. Je voegt namelijk een naamwoord (zelfstandig of bijvoeglijk) aan het gezegde toe.
Mijn lerares Nederlands is mijn favoriete lerares.
kww = is
naamwoordelijk deel = mijn favoriete lerares
Slide 11 - Tekstslide
Naamwoordelijk gezegde
In zinnen met een naamwoordelijk gezegde zit nooit een lijdend voorwerp!
Een namelijk gezegde beschrijft immers wat iets/iemand is, niet wat iets/iemand doet!
Slide 12 - Tekstslide
Wel of geen naamwoordelijk gezegde? Stel drie vragen:
Vraag 1: Staat er een vorm van een koppelwerkwoord in de zin?
Vraag 2: Gaat het in de zin om een ‘eigenschap’ (ook wel: toestand)?
Vraag 3: Wordt er in de zin iets over het onderwerp gezegd?
Slide 13 - Tekstslide
Wat houdt het werkwoordelijk gezegde in?
A
persoonsvorm
B
persoonsvorm + onderwerp
C
persoonsvorm + voltooid deelwoord
D
alle werkwoorden uit de zin
Slide 14 - Quizvraag
Wat houdt het naamwoordelijk gezegde in?
A
koppelwerkwoord + naamwoordelijk deel
B
koppelwerkwoord
C
koppelwerkwoord + een kernmerk of eigenschap van het onderwerp
D
alle werkwoorden in de zin
Slide 15 - Quizvraag
Een naamwoordelijk gezegde bevat altijd een koppelwerkwoord
A
juist
B
onjuist
Slide 16 - Quizvraag
Welk van de onderstaande woorden is geen koppelwerkwoord.
A
zijn
B
blijken
C
kijken
D
schijnen
Slide 17 - Quizvraag
Een naamwoordelijk gezegde heeft altijd een lijdend voorwerp. Juist of onjuist?
A
Juist
B
Onjuist
Slide 18 - Quizvraag
Mijn vriend wordt leraar op een basisschool.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde
Slide 19 - Quizvraag
Hij is naar huis gegaan.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde
Slide 20 - Quizvraag
Wat is het gezegde? Zijn vriend was gisteren ineens ziek geworden.
A
WG= was geworden
B
NG= was gisteren ziek geworden
C
NG= was ineens ziek geworden
D
NG= was ziek geworden
Slide 21 - Quizvraag
Mijn zus is vervelend geweest.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde
Slide 22 - Quizvraag
Het meisje werd naar school gebracht.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde
Slide 23 - Quizvraag
Het gebouw wordt afgebroken.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde
Slide 24 - Quizvraag
De man is gisteren aangekomen op het station van Terborg