Lezen H6: tekst en publiek (onderwerp, taalgebruik, bron, lay-out).
Slide 3 - Tekstslide
H4 Wat zijn argumenten?
Argumenten zijn ...
A
Belangrijke woorden in een tekst die een verband aangeven
B
Woorden die de mening van de schrijver aangeven
C
Een onderbouwing van de reden waarom je iets doet of niet doet
D
Voorbeelden die gegeven worden in de tekst
Slide 4 - Quizvraag
H4 Feit, mening of argument?
A
feit
B
mening
C
argument
Slide 5 - Quizvraag
Hoe betrouwbaar zijn onderstaande bronnen?
Betrouwbaar
Minder betrouwbaar
Slide 6 - Sleepvraag
Is de tekst betrouwbaar of niet betrouwbaar?
1. Een verhaal over een bekend voetbalechtpaar in Story
Is de tekst betrouwbaar of niet betrouwbaar?
A
betrouwbaar
B
niet betrouwbaar
Slide 7 - Quizvraag
Is de bron betrouwbaar of niet betrouwbaar?
Nieuwsberichten op www.nos.nl
A
betrouwbaar
B
niet betrouwbaar
Slide 8 - Quizvraag
Betrouwbaar of niet betrouwbaar?
Een artikel over tablets op www.consumentenbond.nl
A
betrouwbaar
B
niet betrouwbaar
Slide 9 - Quizvraag
Betrouwbaar of niet betrouwbaar?
Een klusfolder van de Praxis
A
betrouwbaar
B
niet betrouwbaar
Slide 10 - Quizvraag
Vul in:
Let op de van de schrijver. Een schrijver is als hij zich uitgebreid in het onderwerp heeft verdiept of veel ervaring heeft met het onderwerp. Hoe de schrijver, hoe de tekst.
betrouwbaar
deskundigheid
deskundig
meer deskundig
betrouwbaarder
Slide 11 - Sleepvraag
belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp zegt, in één zin
de uitleg
iemand die veel weet van een onderwerp
een zin of een deel van een zin die letterlijk in de tekst staat
het citaat
de deskundige
de hoofdgedachte
de verklaring
Slide 12 - Sleepvraag
Vandaag
Leren: de verschillende begrippen uit hoofdstuk 4, 5 en 6.
Maken: oefentoets/opdracht van de hoofdstukken.
Daarna: andere taken afmaken.
Nog niet af? Zet de opdrachten in je daltonplanagenda bij vrijdag.