4.4 telwoord vwo 1

4.4          telwoorden
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

4.4          telwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
  • herhalen PSV en BZV
  • nieuw: telwoorden
  • samen oefenen
  • extra instructie/ zelfstandig werken


Slide 2 - Tekstslide

PSV

  • Een PSV verwijst naar 1 of meerdere personen

  • Je gebruikt de onderwerps- of voorwerpsvorm
  • Een voornaamwoord (vnw) is een woord dat in de plaats kan komen voor een zelfstandig naamwoord of een zinsdeel:
  • bijv. Rachid geeft het ingepakte cadeau aan zijn zus. -->           Hij geeft het aan haar.
  • Tip: een PSV kun je vervangen door een naam.                             

Slide 3 - Tekstslide

BZV

- Geeft aan van wie iets is (bezit)

- Het kan géén zn vervangen

- Het staat altijd voor het zelfstandig naamwoord

- Soms staat er een bijv. nw tussen-->mijn nieuwe fiets

- Tip: vul je een naam in--> je hoort dan naam +S

Jouw kat loopt buiten in de regen.

Luuks kat loopt buiten in de regen.

Slide 4 - Tekstslide

Wat heb je gedaan?

'je' is een ....
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 5 - Quizvraag

Hoe gaat het met jouw cijfers?
'jouw' is een:
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 6 - Quizvraag

MIJN telefoon ligt nog aan de lader.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 7 - Quizvraag

Die fiets is van jou.
'jou' is een:
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 8 - Quizvraag

Vanavond ga IK naar de film.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 9 - Quizvraag

HOOFDTELWOORDEN

Hoofdtelwoorden zeggen altijd iets over het 

aantal of de hoeveelheid mensen, dieren of dingen. 





Bij een bepaald hoofdtelwoord (bhtw) weet je precies wat het aantal is (3, 12, 514, etc.). 


Bij een onbepaald telwoord (ohtw) weet je het precieze aantal niet (weinig, veel, sommige, etc).

Slide 10 - Tekstslide

RANGTELWOORDEN

Rangtelwoorden zeggen iets over de rang en worden gevormd met -de of -ste. 


Bij een bepaald rangtelwoord (brtw) weet je precies hoeveelste iets of iemand is (eerste, tweede, achtste, etc.).

 

Bij een onbepaald rangtelwoord (ortw) weet je de precieze hoeveelheid niet (hoeveelste, laatste, zoveelste)

Slide 11 - Tekstslide

Bepaald of onbepaald?

Bepaald: precieze hoeveelheid of rang


Onbepaald: onnauwkeurige hoeveelheid of rang

Slide 12 - Tekstslide

Wat is ...zes?
A
bepaald hoofdtelwoord
B
bepaald rangtelwoord
C
onbepaald hoofdtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 13 - Quizvraag

Wat is...laatste?
A
bepaald hoofdtelwoord
B
bepaald rangtelwoord
C
onbepaald hoofdtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 14 - Quizvraag

Wat is ...zevende?
A
bepaald hoofdtelwoord
B
bepaald rangtelwoord
C
onbepaald hoofdtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 15 - Quizvraag

Wat is ...veel?
A
bepaald hoofdtelwoord
B
bepaald rangtelwoord
C
onbepaald hoofdtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 16 - Quizvraag

Wat is ...honderdste?
A
bepaald hoofdtelwoord
B
bepaald rangtelwoord
C
onbepaald hoofdtelwoord
D
bepaald hoofdtelwoord

Slide 17 - Quizvraag

Ik snap het PSV en BZV

A
Ja
B
Nee

Slide 18 - Quizvraag

Ik snap de telwoorden...
A
ja
B
nee

Slide 19 - Quizvraag

Huiswerk
extra instructie?
herhaal H3 en H4 grammatica
maak extra gram H4: 1 t/m 5

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Link

De doelen van vandaag zijn behaald
A
ja
B
nee

Slide 22 - Quizvraag