Supermarkt

Supermarkt
Praktijkles Retail
Annarens Borger
1 / 56
volgende
Slide 1: Tekstslide
RetailPraktijkonderwijsLeerjaar 2

In deze les zitten 56 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Supermarkt
Praktijkles Retail
Annarens Borger

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Planning
Introductievragen
Theorie
Praktijkopdracht
Afronding

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Namen van supermarkten

Slide 3 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Alle supermarkten op een rij
Landelijke supermarkten:
✅ Albert Heijn (AH) – Grootste supermarktketen, bekend om A-merken en AH-huismerk.
✅ Jumbo – Concurrent van AH, met focus op lage prijzen en service.
✅ Lidl – Duitse discounter, bekend om scherpe prijzen en goede kwaliteit.
✅ Aldi – Budgetsupermarkt met eenvoudige winkelinrichting en lage prijzen.
✅ Dirk – Betaalbare supermarkt met sterke aanbiedingen.
✅ PLUS – Bekend om klantvriendelijkheid en duurzame producten.
✅ Coop – Supermarkt met een coöperatief model (nu deels overgenomen door PLUS).

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Alle supermarkten op een rij
Regionale supermarkten:
✅ Hoogvliet – Actief in West-Nederland, staat bekend om scherpe acties.
✅ Deen – Was een populaire supermarkt, maar is overgenomen door AH, Vomar en Dekamarkt.
✅ Boni – Voordelige supermarkt met vestigingen in Midden-Nederland.
✅ Poiesz – Regionale supermarkt in Noord-Nederland.

Andere supermarktformules:
✅ Spar – Kleine buurt- en gemakswinkels, vaak in dorpen en op stations.
✅ Vomar – Voordelige supermarkt in Noord-Holland en Flevoland.
✅ DekaMarkt – Actief in Noord-Holland, Gelderland en Overijssel.
✅ Jan Linders – Supermarktketen in het zuiden van Nederland.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke afdelingen zijn er binnen de supermarkt?

Slide 6 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

1. Versafdeling
🥦 Groente & Fruit – Verse groenten, fruit, kruiden en gesneden salades.
🥩 Vlees & Gevogelte – Vers vlees, kip, vleeswaren en kant-en-klare vleesproducten.
🐟 Vis – Verse vis, schaaldieren en diepvriesvis.
🥖 Bakkerij – Vers brood, broodjes, gebak en banketproducten.
🧀 Kaas & Zuivel – Kaas, melk, yoghurt, boter en andere zuivelproducten.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2. Houdbare producten
🍝 Pasta, Rijst & Peulvruchten – Droge producten zoals spaghetti, rijst en bonen.
🥫 Conserven & Sauzen – Blikgroenten, soepen, pastasauzen en smaakmakers.
🍫 Snoep & Koek – Chocolade, snoepgoed, koekjes en chips.
🍷 Dranken – Frisdrank, sappen, koffie, thee, bier en wijn.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke werkzaamheden horen bij het werken als vulploegmedewerker

Slide 9 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

3. Diepvriesafdeling
❄️ Diepvriesgroenten & Fruit – Bevroren groenten, fruit en kruiden.
🍕 Kant-en-klare maaltijden – Pizza’s, snacks en ovenschotels.
🍦 IJs & Desserts – Roomijs, waterijs en bevroren gebak.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

4. Non-food
🧼 Huishoudelijke artikelen – Schoonmaakmiddelen, wasmiddel en vuilniszakken.
🍼 Babyverzorging – Luiers, babyvoeding en babyverzorgingsproducten.
🧴 Persoonlijke verzorging – Shampoo, tandpasta, scheermesjes en cosmetica.
🐾 Dierenvoeding & -verzorging – Honden- en kattenvoer, kattengrit en speeltjes.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doel van vandaag
Aan het eind van deze les​ : 

-weet ik welke werkzaamheden je uitvoert als vulploegmedewerker
-weet ik wat een houdbaarheidsdatum is (THT)
- weet ik wat FIFO betekent
- kan ik laten zien hoe je FIFO moet vullen




Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werken in een supermarkt
Deze les gaat over werken in een supermarkt.
Je leert welke werkzaamheden je uitvoert in een supermarkt.

In een supermarkt worden allerlei etenswaren verkocht. En nog meer soorten artikelen. Bijvoorbeeld huishoudelijke spullen. In de supermarkt is je belangrijkste taak het vakken vullen.
Daarnaast help je mee met het netjes en schoon houden van de supermarkt.
Soms draai je kassa. Als een klant je iets vraagt, geef je altijd beleefd antwoord. 

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Vakken vullen
In de supermarkt pakken klanten artikelen uit de schappen.
De schappen raken daardoor leeg, daarom moeten supermarkt medewerkers vakken vullen.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Waar staat de afkoring THT voor?

Slide 17 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies


THT
Ten minste houdbaar tot

Je mag na deze datum het product niet meer verkopen, maar je kunt het nog wel eten

TGT
Te gebruiken tot

Je kunt het product gebruiken tot die dag en daarna is onverstandig om het product nog te eten

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

FIFO betekent?

Slide 19 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

FIFO
In de supermarkt zijn er regels voor het vakken vullen. Je moet het 
fifo-systeem gebruiken. FIFO is een Engelse afkorting.
Het betekent first in, first out. Wat het eerst komt, gaat er ook het eerst uit.
Dat is vooral belangrijk voor de etenswaren.
Want dat zijn producten met een houdbaarheidsdatum.

Producten voorbij die datum kun je niet meer verkopen. 
Producten die al langer in het schap staan zet je daarom vooraan. 
De nieuwste producten zet je achteraan. 
De klant neemt zo de oudste producten het eerst mee.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is één van de belangrijkste dingen waarop je moet letten als vakkenvuller?
A
Dat alle producten op kleur staan
B
De houdbaarheidsdatum van de producten
C
Dat de producten van groot naar klein staan
D
Dat het gezellig is met je collega's

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht
• Sorteer producten op categorie en plaats ze netjes in ‘schappen’.
• Controleer houdbaarheidsdata en pas de FIFO-methode toe.
• Bespreek na afloop wat goed ging en wat beter kan.

Slide 23 - Tekstslide

De leerlingen brengen zelf een T-shirt mee en als docent zorg je ook voor wat reserve T-shirts. 
Eerst oefenen en dan eventueel een wedstrijdje..... 
Wie kan het snelst het eigen shirt opvouwen, of een stapeltje...
Supermarkt - Klantenservice
Praktijkles Retail
Annarens Borger

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gaan we doen?
- Lesdoel bespreken
- Uitleg theorie
- Vier verschillende oefeningen
- Nabespreken

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Klantenservice

Slide 26 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat is klantenservice?
Klantenservice is de manier waarop medewerkers klanten helpen en informeren. 

Een goede klantenservice zorgt ervoor dat klanten tevreden zijn en graag terugkomen naar de winkel.

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar moet je op letten?
  1. Vriendelijkheid: Begroet de klant met een glimlach en een vriendelijke toon.
  2. Duidelijke communicatie: Spreek rustig en begrijpelijk.
  3. Actieve houding: Wees behulpzaam en toon interesse in de vraag van de klant.
  4. Kennis van de winkel: Weet waar producten staan en welke alternatieven er zijn.
  5. Oplossingsgericht denken: Als een product er niet is, bied dan een alternatief of help bij het vinden van een andere oplossing.
  6. Geduld: Neem de tijd om de klant goed te helpen.

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Praktijkopdracht 1.
Waar ligt het product?


Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Studenten werken in tweetallen: één student speelt de klant, de ander de medewerker.
De 'klant' stelt vragen zoals:
"Waar vind ik de rijst?"
"Hebben jullie noedels?"
"Waar staat de soep?"

De 'medewerker' geeft een duidelijk en vriendelijk antwoord en wijst (of loopt) met de klant naar het product.

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Praktijkopdracht 2
Alternatieven aanbieden

Studenten bedenken en oefenen hoe ze dit op een vriendelijke manier kunnen aanbieden.

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent alternatief?

Een alternatief is een andere mogelijkheid als iets er niet is. Bijvoorbeeld:

"Als de aardbeien op zijn, kun je bijvoorbeeld frambozen nemen. Dat is een alternatief."

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een klant zoekt een product dat niet op voorraad is. Hoe los je dit op?

"We hebben geen verse spinazie meer, maar wel diepvriesvariant."

"Dit brood is op, maar we hebben een vergelijkbare volkorenvariant."

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk product is op?

Slide 34 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat voor alternatief bied je aan?

Slide 35 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Praktijkopdracht 3
Klanten met een speciale wens helpen

De medewerker zoekt samen met de klant naar een oplossing.

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dieetwens / Allergie
"Welke producten zijn lactosevrij?"

"Hebben jullie halal vlees?"

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Praktijkopdracht 4
Klantgericht handelen bij klachten

Je leert: begrip tonen, een oplossing bieden en indien nodig een leidinggevende inschakelen.

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een klant komt terug met een product dat niet goed is. Hoe los je dit op?

Slide 39 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Een klant komt terug met een product dat niet goed is. Hoe los je dit op?

begrip tonen, een oplossing bieden en indien nodig een leidinggevende inschakelen.

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Klacht
"Deze pasta is over de datum, wat kan ik doen?"

"Dit product zat beschadigd in de verpakking."

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nabespreken
Wat ging goed?

Waar liep je tegenaan?

Hoe voelde het om de klant of medewerker te spelen?

Wat heb je geleerd over klantenservice?

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoelen behaald?
1. Je leert hoe je klanten vriendelijk en behulpzaam te woord moet staan. 

2. Je leert vragen over producten te beantwoorden.

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Supermarkt - Klantenservice en productkennis

Praktijkles Retail
Annarens Borger

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Praktijkopdracht 4
Klantgericht handelen bij klachten

Je leert: begrip tonen, een oplossing bieden en indien nodig een leidinggevende inschakelen.

Slide 45 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gaan we doen?
- Klachten afhandelen
-Productkennis testen

Slide 46 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar moet je op letten?
  1. Vriendelijkheid: Begroet de klant met een glimlach en een vriendelijke toon.
  2. Duidelijke communicatie: Spreek rustig en begrijpelijk.
  3. Actieve houding: Wees behulpzaam en toon interesse in de vraag van de klant.
  4. Kennis van de winkel: Weet waar producten staan en welke alternatieven er zijn.
  5. Oplossingsgericht denken: Als een product er niet is, bied dan een alternatief of help bij het vinden van een andere oplossing.
  6. Geduld: Neem de tijd om de klant goed te helpen.

Slide 47 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Klacht
"Deze pasta is over de datum, wat kan ik doen?"

"Dit product zat beschadigd in de verpakking."

Slide 48 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht
Product kennis testen

Cola 

Slide 49 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Supermarkt
Praktijkles Retail - terugtellen
Annarens Borger

Slide 50 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gaan we doen?

  • Doel van de les 
  • Korte introductie over waarom terugtellen belangrijk is 
  • Uitleg hoe je moet terugtellen
  • Oefenen in tweetallen
  • Nabespreken

Slide 51 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doel van de les
Doel van de les uitleggen: leren hoe je correct terugtelt bij het afrekenen.

Waarom?
Klantvriendelijkheid en foutlooswerken

Slide 52 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 53 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Theorie
1. Start met het bedrag dat de klant moet betalen.
2. Tel hardop terug naar het bedrag dat de klant heeft gegeven.
3. Begin met klein geld en werk naar grotere biljetten.

Voorbeeld: De klant moet €7,60 betalen en geeft €10.
Je geeft €0,40 terug → "Dat is 8 euro"
Je geeft €2 terug → "Dat is 10 euro, dank u wel!"


Slide 54 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Praktijkoefening
Studenten werken in tweetallen: één is de kassamedewerker, de ander de klant.

De klant krijgt een nep bon en betaalt met nep geld.
De kassamedewerker telt het wisselgeld terug volgens de methode.
Daarna wisselen de rollen.

Slide 55 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nabespreken
Klassikale bespreking: wat ging goed, wat was lastig?

Slide 56 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies