Past Simple 4 Regular verbs and was/were

Past Simple (= verleden tijd)

  • was / were
  • Regular verbs
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Past Simple (= verleden tijd)

  • was / were
  • Regular verbs

Slide 1 - Tekstslide

Past Simple = Verleden tijd

Slide 2 - Tekstslide

Lesson goal...
I know the past simple spelling rules.

I can write sentences using was / were

I can spell regular verbs correctly.

Slide 3 - Tekstslide

Past Simple
What is the past simple?

When do we use the past simple?

Verb to be?

Slide 4 - Tekstslide

How to make the past simple: Spelling Regular verbs
Type of verbs
Rule
Past simple
Most verbs
+ -ed
I watched television.
Verbs ending with 
-e
+ -d
He lived with an elephant!
One-syllable verbs ending with vowel + consonant
double consonant + -ed
He stopped me from buying a cat.
Verbs ending with consonant + -y
drop the y 
+ -ied
He tried to cross the ocean.

Slide 5 - Tekstslide

How to make the past simple: Regular verbs
Affirmative
(+)
I / he / she / it
they / we / you
watched
television.
Negative
(-)
I / he / she / it
they / we / you
did not 
(didn't)
watch television.
Question
(?)
Did 

When did
I / he / she / it
they / we / you
watch television.

Slide 6 - Tekstslide

Write the past simple:
She _______ (start) at a new school yesterday..

Slide 7 - Open vraag

Write the past simple:
My brother _______ (study) in France for one year.

Slide 8 - Open vraag

Write the past simple:
They ________ (stop) selling Nokia phones last year.

Slide 9 - Open vraag

Regular Verbs = regelmatige werkwoorden

  • Werkwoorden die volgens de gebruikelijke regel vervoegd worden.

  • Werkwoorden zijn regelmatig als ze in de verleden tijd dezelfde stam hebben als in de tegenwoordige tijd
Irregular verbs = onregelmatig werkwoord

  • Werkwoord dat bij de vervoeging* wisselingen van klinkers* en/of medeklinkers* vertoont



Slide 10 - Tekstslide

Verleden tijd To be: Was / Were (zijn: waren)
Je gebruikt het verleden tijd van het werkwoord 'to be' om iemand te laten zien dat iets in de verleden tijd gebeurd. 
Onderwerp
Werkwoord: Be
I
was
She / he / it
was
We / You / They
were

Slide 11 - Tekstslide

Verb to be: Was / Were (+)
Positive sentences (+):
Onderwerp
Werkwoord: Be
I
was
at the zoo yesterday. 
She / he / it
was
an aquarium in 1986.
We / You / They
were
were at Zandvoort in August!

Slide 12 - Tekstslide

Verb to be: Was / Were (-)
Negative sentences (-):
Onderwerp
Werkwoord: Be
        (-)
I
was
not
wasn't
at the zoo last week.
She / he / it
was
not
wasn't
an aquarium in 2021.
We / You / They
were
not
weren't
were at Zandvoort in September!

Slide 13 - Tekstslide

Verb to be: Was / Were (?)
Question sentences (?):
Werkwoord: Be
Onderwerp
Was
I
at the zoo?
Was
she / he / it
at the aquarium?
Were
we / they / it
at Zandvoort?

Slide 14 - Tekstslide

Circle the correct verb to be: was or were.

Slide 15 - Tekstslide

Vul hier de 7 antwoorden in
van de vorige dia:

Slide 16 - Open vraag