Werkwoordspelling totaal (herhaling)

werkwoord-spelling
NEDERLANDS
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

werkwoord-spelling
NEDERLANDS

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

DOEL
- je kunt de PV vinden
- je weet hoe de ik-
  vorm eruit ziet 
- je kunt de PV spellen in t.t. 
  en de v.t. 
- je kunt het volt. dw. spellen
- je kunt de gebiedende wijs 
  spellen

Slide 3 - Tekstslide

Werkwoordsvormen

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

De PV is altijd een werkwoord.
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quizvraag

Slide 7 - Tekstslide

Persoonsvorm t.t.

Slide 8 - Tekstslide

 
De pv ziet er in de tegenwoordige tijd zo uit: 

enkelvoud ik-vorm                   ik loop, loop ik? loop jij?
enkelvoud ik-vorm + t             jij/u loopt, hij/zij/het loopt

meervoud:
hele werkwoord                  wij lopen, jullie lopen, zij 
                                                 lopen

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Hij vind/ vint/ vindt dat leuk!
!
Hoe pak je het aan?
Hoor je dan een t aan het eind van loop of snap?
Hij snapt/ loopt
vervang vind in je hoofd door loop of snap
1
2
3
Als je geen T hoorde is vind ook zonder
Als je wel een T hoorde is vind ook met. Dus hij vindt

Slide 11 - Tekstslide

Ik (maken) een taart voor zijn verjaardag.
A
maak
B
maakt
C
maakdt
D
maken

Slide 12 - Quizvraag

(Landen) je morgenvroeg met het vliegtuig?
A
Landen
B
Landt
C
Land
D
Landde

Slide 13 - Quizvraag

Cas (worden) morgen 15.
A
word
B
wort
C
wordt
D
worden

Slide 14 - Quizvraag

(Braden) je moeder vanavond een kip in de oven?
A
Braadt
B
Braad
C
Braden
D
Braat

Slide 15 - Quizvraag

Persoonsvorm v.t.
sterke en zwakke ww

Slide 16 - Tekstslide

STERKE

werkwoorden


hebben de KRACHT om in de verleden tijd van klank te veranderen

Slide 17 - Tekstslide

REGELS verleden tijd

bij sterke werkwoorden


In het enkelvoud: schrijf op zoals het klinkt


In het meervoud: schrijf op zoals het klinkt

Slide 18 - Tekstslide

VOORBEELD

STERKE WERKWOORDEN


kopen : ik koop - ik kocht

lopen : ik loop - ik liep

geven : wij geven - wij gaven

kruipen : zij kruipen - zij kropen

Slide 19 - Tekstslide

ZWAKKE

werkwoorden


de klank blijft in de verleden tijd hetzelfde

Slide 20 - Tekstslide

Persoonsvorm in de verleden tijd zwakke ww
EV
mv
ik -vorm + te / de
ik -vorm + ten / den

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

lachen - lach              
                                 de H staat in 't ex-kofschip

lach+ te - hij lachte/ wij lachten
                            
Staat de laatste letter van de stam in
't ex-kofschip dan moet je -te of -ten gebruiken

Slide 23 - Tekstslide

Let op !

Het is nu belangrijk om eerst naar de stam  te kijken


  1. hele werkwoord verhuizen -en  = stam verhuizen
  2. laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?: nee
  3. dus de(n)
  4. ik-vorm van werkwoord + uitgang : verhuiSde(n)

Slide 24 - Tekstslide

Mijn broer (kleden) zich gistermorgen heel langzaam aan.
A
kleed
B
kleedt
C
klede
D
kleedde

Slide 25 - Quizvraag

Hij (fietsen) naar huis.
A
fietstte
B
fietsde
C
fietste
D
fietsten

Slide 26 - Quizvraag

Toen hij het winnende doelpunt maakte, ........ het publiek
A
juigde
B
juichde
C
juigte
D
juichte

Slide 27 - Quizvraag

Toen de afspraak uitliep, ...... Flip de laatste trein
A
miste
B
mistte
C
misde
D
misdte

Slide 28 - Quizvraag

Hij (antwoorden) snel.
A
antwoorde
B
antwoordde
C
antwoordte
D
antwoortte

Slide 29 - Quizvraag

Voltooid deelwoord

Slide 30 - Tekstslide

Als je wilt vertellen dat iets al gebeurd is, dan gebruik je een voltooid deelwoord in een zin.

Voltooid betekent dat iets af is. Er gebeurt daarna niets meer.
Bijvoorbeeld: gedaan, veranderd, bezorgd

Slide 31 - Tekstslide



Het voltooid deelwoord is de vorm die je kunt zetten achter hij heeft …, hij is … of er wordt …

Slide 32 - Tekstslide

Bij het voltooid deelwoord gebruik je...
A
ik-vorm
B
't ex - kofschip
C
stam+t of d
D
ik-vorm+t

Slide 33 - Quizvraag

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Hij heeft haar (beschermen).
A
beschermd
B
beschermt
C
beschermdt
D
beschermde

Slide 34 - Quizvraag

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Zij hebben (betalen).
A
betaalt
B
betaald
C
betaaldt
D
betaalte

Slide 35 - Quizvraag

De overvaller heeft alles snel (bekennen).
A
bekendt
B
bekende
C
bekent
D
bekend

Slide 36 - Quizvraag

Spelling


Download de app: beterspellen.nl




Slide 37 - Tekstslide

Overzicht wwspelling
Ga naar de digitale leeromgeving -> 
bronnen ->
C werkwijzers ->
werkwijzer spelling

Slide 38 - Tekstslide

Opdracht 1
Bij welke werkwoordsvormen mag je 't Kofschip als hulpmiddel gebruiken? 
Sleep de juiste antwoorden naar het woord 'wel'.

Slide 39 - Tekstslide


Gebruikte afkortingen:
pv = persoonsvorm
tt = tegenwoordige tijd
vt = verleden tijd
volt dw = voltooid deelwoord

Slide 40 - Tekstslide

WEL
pv tt: 
ik-vorm
pv tt: 
ik-vorm+t
pv tt: hele werkwoord
pv vt: ik-vorm+te(n)
pv vt: ik-vorm+de(n)
pv vt: klank-verandering
volt. dw: d of t
volt dw: sterke ww
infinitief
ww als bijvoeglijk nw

Slide 41 - Sleepvraag

Opdracht 12
Noteer de juiste spelling van de werkwoorden.
Let goed op de tijd waarin de zinnen staan.

Slide 42 - Tekstslide

Klanten van Ziggo ... (kampen) vorige week met een storing.

Slide 43 - Open vraag

Nederland ... (behoren) al jaren tot de tien beste vakantiebestemmingen.

Slide 44 - Open vraag

De prijzen van de koopwoningen zijn in een jaar tijd fors ... (stijgen).

Slide 45 - Open vraag

Ook Duitsland heeft volop ... (protesteren) tegen het milieubeleid.

Slide 46 - Open vraag

... (Kneden) het deeg totdat alles gemengd is.

Slide 47 - Open vraag

Tijdens de zomer van 2019 ... (vluchten) in Los Angeles veel mensen voor de felle natuurbrand.

Slide 48 - Open vraag

Kim heeft afgelopen vrijdag heerlijk op een terrasje ... (lunchen) met Niek.

Slide 49 - Open vraag

De jonge Siberische tijger had het bot helemaal ... (afkluiven).

Slide 50 - Open vraag