Examentraining Engels 4 kader

Examentraining Engels
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Examentraining Engels

Slide 1 - Tekstslide

Het examen:
  • is digitaal en duurt 90 minuten
  • bestaat uit 41 vragen en je kunt 45 punten behalen
  • bestaat uit audio fragmenten, filmpjes, leesteksten met     plaatjes
  • de vragen zijn multiple choice of 'aanklikvragen'. Er zijn weinig tot geen open vragen.

Slide 2 - Tekstslide

Voorbereiding

  • Belangrijke woorden kennen.
  • Bewust zijn van handige tips & tricks.
  • Woordenboek kunnen gebruiken.
  • Blijven oefenen!

Slide 3 - Tekstslide

Belangrijke woorden
Bij lezen en luisteren kan het handig zijn om 'signaalwoorden' te kennen. Deze woorden geven jou een signaal voor het type informatie wat er gaat komen.

Opsomming:
and = en
also / as well / too = ook
first of all / firstly = ten eerste
second of all / secondly = ten tweede
furthermore = verder
Oorzaak-gevolg of reden:
because = omdat
so = dus
therefore = daarom
due to = doordat
Tegenstelling:
although = alhoewel
but = maar
however = hoewel
still / yet = toch
instead (of) = in plaats van
Conclusie:
Lastly = ten slotte
in conclusion = concluderend
after all = per slot van rekening
in short = kortom

Slide 4 - Tekstslide

Belangrijke woorden
In het kader-examen zitten ook Engels vragen.
De volgende woorden komen daar regelmatig in voor en zijn handig om te kennen:

make clear
= duidelijk maken
become clear = duidelijk worden
point out = aanduiden, wijzen op
mention = noemen
according to... = volgens...
what is concluded = wat is de conclusie
(main)purpose = (hoofd)doel
what's said about... = wat wordt er gezegd over...
(main)function = (belangrijkste) functie

Slide 5 - Tekstslide

Stappenplan
  1. Houd de tijd in de gaten.
  2. Kijk naar de titel, inleiding, naam van de schrijver etc.
  3. Wat weet je al van het onderwerp?
  4. Lees eerst de vraag, dan (het stuk van) de tekst.
  5. Probeer lastige woorden te begrijpen via de context.
  6. Lees alinea voor alinea - examenvragen.
  7. Let op de eerste en laatste zin van de alinea.
  8. Bevatten deze een aanwijzing?
  9. Wat is jouw eigen antwoord?
  10. Kies het antwoord wat het dichtste bij jouw eigen antwoord ligt.

Slide 6 - Tekstslide

Tips & tricks
Double check!
Ga niet akkoord met 'een goed gevoel' bij een antwoord. Zorg dat je voor jezelf kunt bewijzen waar je het juiste antwoord in de tekst hebt gevonden, wat je hebt gelezen waardoor je bij dat antwoord uitkomt.

Je kunt ook nog "dubbel checken" door de andere antwoorden te bekijken en daarvan te kunnen zeggen dat dat echt foute antwoorden zijn.
Kijk, lees en luister goed!
Focus en zorg dat je de informatie zo goed en helder mogelijk op kunt nemen. Niet té snel willen, daardoor bestaat de kans dat je belangrijke info mist!
Begrijp wat er gevraagd wordt.
Zorg er voor dat je goed begrijpt wat voor vraag je moet beantwoorden. Als je dat al niet goed hebt gelezen, dan weet je niet waar je naar op zoek moet.
Wissel af en staar je niet blind.
Als je je blind zit te staren op een vraag/tekst: markeer de vraag en ga eerst door met een andere vraag/tekst.

Om het beter vol te houden, kun je ook afwisselen tussen luister- en leesvragen. Probeer het tijdens het oefenen eens uit.

Slide 7 - Tekstslide

Questions
De vragen over de tekst worden gesteld in zowel het Nederlands als in het Engels.

Do you know what these questions mean?
Can you translate them into Dutch?

Slide 8 - Tekstslide

How does the writer introduce the topic?
A
Hoe stelt de schrijver zich voor?
B
Hoe introduceert de schrijver zichzelf?
C
Hoe introduceert de schrijver het onderwerp?
D
Hoe schrijf je een introductie?

Slide 9 - Quizvraag

What does the word..... refer to?
A
Waar wijs je naar?
B
Waar verwijst het woord naar?
C
Wat betekent het woord wijzen?
D
Wat doet het woord verwijzen daar?

Slide 10 - Quizvraag

What is the main point of paragraph 5?
A
Wat is het belangrijkste punt in alinea 5?
B
Wat is het punt van alinea 5?
C
Welk punt wordt niet gemaakt in alinea 5?
D
Is dat het punt van alinea 5?

Slide 11 - Quizvraag

What is mentioned about dogs?
A
Wat is er met honden?
B
Hoe worden honden vaak genoemd?
C
Hoe noem je een hond?
D
Wat wordt er gezegd over honden?

Slide 12 - Quizvraag

What becomes clear in line 17?
A
Dat is duidelijk regel 17.
B
Wie schreef regel 17?
C
Wat wordt er duidelijk in regel 17?
D
Regel 17 lijkt mij duidelijk.

Slide 13 - Quizvraag

What can be concluded in paragraph 3 and 4?
A
Welke conclusie wordt er gemaakt?
B
Welke conclusie wordt er duidelijk in alinea 3 en 4?
C
Is dat de conclusie van de tekst?
D
Wat is de conclusie?

Slide 14 - Quizvraag

Which of the following words mean ...
A
Wat betekenen deze woorden?
B
Wat betekent het volgende?
C
Welke van de volgende woorden betekent...
D
Wie is bekend met de volgende woorden?

Slide 15 - Quizvraag

Leesstrategieën
Soms hoef je een tekst niet intensief te lezen om tot het antwoord op de vraag te komen. In de volgende dia's leg ik je nogmaals uit welke leesstrategieën je kunt toepassen op je examen. 


Slide 16 - Tekstslide

Leesstrategieën
1 Oriënterend lezen = titel, inleiding, tussenkopjes, bron, afbeeldingen, ander gedrukte woorden.
Je stelt het onderwerp van de tekst vast.
2 Globaal lezen = titel, tussenkopjes, inleiding, slot, eerste en laatste zin van elke alinea daartussen.
Je achterhaalt de belangrijkste informatie.

Slide 17 - Tekstslide

Leesstrategieën
3 Zoekend lezen = titel, tussenkopjes, zoek naar kernwoorden die te maken hebben met de vraag, kijk naar anders gedrukte woorden, stop met lezen totdat je het antwoord gevonden hebt. 
Je zoekt naar gerichte informatie. 

Slide 18 - Tekstslide

Leesstrategieën
4 Intensief lezen = lees de hele tekst, zoek de betekenis van belangrijke/moeilijke woorden op. 
Je probeert alle informatie in de tekst te begrijpen.

Lees eerst de examenvraag door, voordat je één van deze strategieën gaat toepassen!

Slide 19 - Tekstslide

Leesstrategie toepassen
Het is dus belangrijk wat voor soort examenvraag je moet beantwoorden, voordat je een leesstrategie toepast. 

Vragen ze om de leeftijd van een persoon op te zoeken? Dan kun je met de strategie 'zoekend lezen' al tot het antwoord komen i.p.v. de volledige tekst te lezen.

Slide 20 - Tekstslide

Aanpak examenvragen
Hierna volgen slides met tips per soort examenvraag. 

Slide 21 - Tekstslide

Gatenvragen aanpak
In het examen kan een vraag zitten waarbij je een lege plek (gat) in de tekst moet opvullen met een Engels woord. 

1 titel, plaatje, intro lezen > grote lijn achterhalen.
2 lees tot het gat + 1 zin daarna.
3 check of in de zin een signaalwoord (=belangrijk woord) staat dat je kan helpen. 
4 moet er een positief of negatief antwoord op de plek van het gat staan? Kijk welke vd anwoorden positief of negatief is.
5 als bovenstaande niet tot het juiste antwoord leidt > gokken. 

Slide 22 - Tekstslide

ABCD vragen - meerkeuze
Dit zijn meerkeuze vragen waarbij je kunt kiezen uit antwoord A t/m D.

  1. lees titel, plaatje, intro lezen > grote lijn van de tekst achterhalen.
  2. Lees de vraag en streep in de tekst om welke alinea(s) of zin het gaat.
  3. Lees de tekst, streep signaalwoorden aan.
  4. onzin antwoorden wegstrepen. 
  5. Hoe vaak komt het antwoord voor?
Kloppen alle elementen?
Past het in de grote lijn?

Slide 23 - Tekstslide

Beweringsvragen (juist / onjuist)
1 Lees eerst de antwoorden en streep je zoekterm aan.
- Namen, plaatsen 
- Hoeveelheden 
- ‘Internationale’ woorden 
Heb je geen van de bovenstaande drie punten, dan zoek je op het woord  
dat jij herkent.

Let op: bij signaalwoorden staan antwoorden! Ga de tekst lezen, onderstreep signaalwoorden en kijk of je hier de antwoorden kunt vinden.  

Kom je er echt niet mee uit? Slim gokken.

Slide 24 - Tekstslide

Moeilijke woorden
Kom je een moeilijk woord tegen in het Engels? 
- kijk of je een Nederlands woord of een woord uit een andere taal erin herkent.
- kijk of je een deel van het woord herkent. 
- kun je de betekenis afleiden uit de rest van de zinnen die je hoort?
Grote kans dat je het woord alsnog weet in het Engels!

Slide 25 - Tekstslide

Luisteren
Hier volgen een aantal tips voor de luisteropdrachten in het Centraal Examen Engels.

Slide 26 - Tekstslide

Luisterstrategieën
Ook bij een luisteropdracht kun je een strategie toepassen. Volg eerst deze stappen:
Stap 1: wat weet je al over het onderwerp waar je zo naar gaat luisteren?
Stap 2: lees de vraag.
Stap 3: kies een luisterstrategie die je gaat toepassen.

Slide 27 - Tekstslide

Luisterstrategieën
1 Globaal luisteren/kijken:
Je probeert alleen de belangrijkste informatie te achterhalen. Je hoeft niet elk woord te begrijpen.

2 Gericht luisteren/kijken:
Je zoekt naar specifieke informatie en luistert woord voor woord tot je deze informatie hoort.

Slide 28 - Tekstslide

Luisterstrategieën
3 Intensief luisteren/kijken:
Je luistert/bekijkt het hele fragment van begin tot eind. Je probeert alle informatie te begrijpen. 

Pas één van deze strategieën toe als je een luisteropdracht moet maken op het CE.

Slide 29 - Tekstslide

Bekijk de volgende vragen:
1. Jamie Oliver wants to teach us some perfect ways to boil an egg. True or False?
2. What does he say about the size of an egg?
3. Why does he add a little salt to boiling water?
4. To have your egg hard-boiled you need to cook it for:
a) 5,5 min  b) 11-12 min  c) 7,5 min  d) it depends on the size of the pan

5. What does Jamie compare a shell of an egg to?

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Video

Read the following questions:
1. Jamie Oliver wants to teach us some perfect ways to boil an egg. True or False?
2. What does he say about the size of an egg?
3. Why does he add a little salt to boiling water?
4. To have your egg hard-boiled you need to cook it for:
a) 5,5 min  b) 11-12 min  c) 7,5 min  d) it depends on the size of the pan

5. What does Jamie compare a shell of an egg to?

Slide 32 - Tekstslide

Watch a short video 'How to boil an egg' and answer the questions:
1. Jamie Oliver wants to teach us some perfect ways to boil an egg. True or False?
2. What does he say about the size of an egg? You should always choose the same size egg if you want to have a perfect result.
3. Why does he add a little salt to boiling water? To prevent an egg from cracking
4. To have your egg hard-boiled you need to cook it for:
a) 5,5 min  b) 11-12 min  c) 7,5 min  d) it depends on the size of the pan
5. Waarmee vergelijkt Jamie een schil van een ei? Met een mini-oven

Slide 33 - Tekstslide

Het meest belangrijke:
Wees zeker van jezelf! 
Denk aan alle kennis die je de afgelopen vier jaar hebt opgedaan in de Engelse taal. 

You can do it!!

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide