Hoofdstuk 1: Herhaling

1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 2

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling 

Slide 2 - Tekstslide

- Herhalen 1.2 t/m 1.5

- Test jezelf maken

- Engels leren 

Slide 3 - Tekstslide

1.2 Lezen 

Slide 4 - Tekstslide

Manieren van lezen
  • Verkennend lezen
  • Zoekend lezen
  • Nauwkeurig lezen
  • Studerend lezen

Slide 5 - Tekstslide

Hoeveel manieren van lezen zijn er?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 6 - Quizvraag

Welke manier van lezen is dit?

Je wilt een tekst goed lezen en begrijpen.
A
verkennend
B
zoekend
C
nauwkeurig
D
studerend

Slide 7 - Quizvraag

Welke manier van lezen is dit?

Je wilt snel weten waar een tekst over gaat.
Je leest niet alles, maar bekijkt alleen de opvallende zaken.

A
verkennend
B
zoekend
C
nauwkeurig
D
studerend

Slide 8 - Quizvraag

Welke manier van lezen is dit?

Je zoekt een antwoord op een vraag.

A
verkennend
B
zoekend
C
nauwkeurig
D
studerend

Slide 9 - Quizvraag

Welke manier van lezen is dit?

Je wilt een tekst goed lezen, begrijpen en onthouden.
A
verkennend
B
zoekend
C
nauwkeurig
D
studerend

Slide 10 - Quizvraag

Alinea's

Slide 11 - Tekstslide

Een nieuwe alinea begint ... op een nieuwe regel.
A
altijd
B
soms

Slide 12 - Quizvraag

Een nieuwe alinea springt ... in.
A
altijd
B
soms

Slide 13 - Quizvraag



Het onderwerp van een tekst

Slide 14 - Tekstslide

Het onderwerp van een tekst vind je door het antwoord op de vraag:
A
Waarover gaat deze alinea?
B
Waarover gaat deze tekst?

Slide 15 - Quizvraag

Het onderwerp van een tekst is altijd een hele zin.
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quizvraag

Het onderwerp van de tekst vind je vaak in de titel of in de inleiding.
A
waar
B
niet waar

Slide 17 - Quizvraag

Deelonderwerp

Slide 18 - Tekstslide

Een deelonderwerp vind je door het antwoord op de vraag:
A
Waarover gaat deze alinea?
B
Waarover gaat deze tekst?

Slide 19 - Quizvraag

- Uitbreiding woordenschat met 25  woorden

- Voorvoegsel (1F)

1.3 woorden

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Welke Voorvoegsels komen veel voor?

Slide 22 - Woordweb

Welke voorvoegsels betekent 'niet'?
A
wan-
B
her-
C
mis-
D
on-

Slide 23 - Quizvraag

Maak de juiste combinaties van de
volgende voorvoegsels en woorden:
be, ver, kijken, branden

Slide 24 - Open vraag

Maak de juiste combinaties van de
volgende voorvoegsels en woorden:
her, wan, hoop, kansen

Slide 25 - Open vraag

Kunnen voorvoegsels als een los woord voorkomen?
A
Ja
B
Nee

Slide 26 - Quizvraag

Slide 27 - Tekstslide

Leerdoelen 1.4 Grammatica 

-  Zelfstandig naamwoord, werkwoord, bijvoeglijk naamwoord (1F)

- Onderwerp, lijdend voorwerp, gezegde, persoonsvorm (1F)

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Benoem de woordsoorten:
Wie heeft de mooiste prijs gewonnen?
heeft is ..
A
ww
B
zn
C
bn
D
vz

Slide 31 - Quizvraag

Benoem de woordsoorten:
Wie heeft de mooiste prijs gewonnen?
de is ..
A
ww
B
zn
C
bn
D
lw

Slide 32 - Quizvraag

Benoem de woordsoorten:
Wie heeft de mooiste prijs gewonnen?
gewonnen is ..
A
vz
B
zn
C
ww
D
lw

Slide 33 - Quizvraag

Benoem de woordsoorten:
Wie heeft de mooiste prijs gewonnen?
prijs is ..
A
vz
B
zn
C
bn
D
lw

Slide 34 - Quizvraag

Benoem de woordsoorten:
Wie heeft de mooiste prijs gewonnen?
mooiste is ..
A
vz
B
zn
C
bn
D
lw

Slide 35 - Quizvraag

Lesdoelen 1.5 Spelling 

- Zelfstandig naamwoord, werkwoord, bijvoeglijk naamwoord (1F)

- Onderwerp, lijdend voorwerp, gezegde, persoonsvorm (1F)

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Leestekens maken het lezen ingewikkelder
A
Klopt
B
Klopt niet

Slide 40 - Quizvraag

Hoe laat begint de les vandaag!
A
leestekens/hoofdletters zijn goed geschreven
B
leestekens/hoofdletters zijn fout geschreven.

Slide 41 - Quizvraag

'Waarmee kan ik u helpen?', vroeg de medewerkster.
A
leestekens/hoofdletters zijn goed geschreven
B
leestekens/hoofdletters zijn fout geschreven.

Slide 42 - Quizvraag

De jongen riep: "pas op met oversteken hoor!!"
A
Alle leestekens/hoofdletters zijn juist
B
Alle hoofdletters/leestekens zijn niet juist

Slide 43 - Quizvraag

We rijden vandaag door Nederland, België, en Luxemburg.
A
leestekens/hoofdletters zijn goed geschreven
B
leestekens/hoofdletters zijn fout geschreven.

Slide 44 - Quizvraag

Hoeveel werkwoorden?
Jan heeft de baby de fles gegeven
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 45 - Quizvraag

De regel van 't ex-kofschip gebruik je bij......
A
klankveranderende werkwoorden
B
klankvaste werkwoorden

Slide 46 - Quizvraag


Maak af:
Je ziet hier ...
A
sterke werkwoorden
B
zwakke werkwoorden
C
werkwoordvervoeging tegenwoordige tijd
D
werkwoorden die van klank veranderen

Slide 47 - Quizvraag


Wat zie je op de afbeelding?
A
hele werkwoorden in de verleden tijd
B
werkwoorden in de ik-vorm en hij-vorm
C
werkwoorden die je niet kunt vervoegen
D
hele werkwoorden en hun stam

Slide 48 - Quizvraag

Welk van de onderstaande werkwoorden is een sterk werkwoord
A
praten
B
verhuizen
C
leven
D
spreken

Slide 49 - Quizvraag

Slide 50 - Tekstslide