6.3

Welkom bij Nask
Hst 6 
Het weer 
VMBO-KGT 3
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 6 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nask
Hst 6 
Het weer 
VMBO-KGT 3

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gaan we vandaag doen?
Opstarten les
05 min
Uitleg wind
10 min
Afmaken paragraaf 6.2
10 min
Nakijken paragraaf 6.2
10 min
Opdracht Expertvorm
20 min
Pitchen Expertvorm
15 min
Lesafsluiting
15 min

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Planning tot aan TW:
Donderdag 15-5:               Paragraaf 6.1
Vrijdag 16-5:                        Paragraaf 6.2
Donderdag 22-5:               Paragraaf 6.3
Vrijdag 23-5:                        Paragraaf 6.4
Do + Vrij 29 en 31-05:       Vervalt i.v.m. Hemelvaart
Donderdag 4-6:                  Herhalingsles
Vrijdag 5-6:                           PO H6 Weer
Do + Vrij 11 en 12-06:         Vervalt CKV-reis
Donderdag 18-6:                Herhalingsles
Vanaf Vrijdag  19-6:           START TOETSWEEK

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

  Wind

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Windrichting:
Lucht gaat van een hoog  drukgebied naar een laag drukgebied.
Windsnelheid:
Meet je met een 
anemometer.

Luchtstroming rond hoge- en lagedrukgebieden.
Door de draaiing van de aarde.
Temperatuur.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2
Wat geven de cijfertjes aan?
1
Wat betekent de letters L
3
Wat betekenen de lijnen?

Slide 7 - Tekstslide

De lijnen zijn gebieden met dezelfde druk:
ISOBAREN ook wel genoemd

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Op deze kaart zie je isobaren, kun jij aangeven waar een hoge- en waar een lagedrukgebied ligt in Europa?

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoge druk 
Hoge druk = dalende lucht,
deze lucht is zwaar.
Symbool op de kaart = H
Getal > 1000 is H

Welk weertype hoort bij H?
- geen bewolking
- warm in de zomer
- koud in de winter


Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lage druk
Lage druk = stijgende lucht, gewicht van die lucht is laag.
Symbool op de kaart = L
Getal onder 1000 = L

Welk weertype hoort bij L?
- wolken
- neerslag
- koel in de zomer
- zacht in de winter

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ontstaan van wind en regen:
Pak een blaadje en teken mee!

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stap 1: Warme lucht stijgt op
Wat voor drukgebied ligt hier?

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lage druk

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stap 2: De lucht koelt af en de waterdamp condenseert: Druppels en wolken ontstaan
Lage druk

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stap 3: De wolk verplaatst zich en wanneer deze vol zit valt er neerslag: Regen
Lage druk

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het lagedruk gebied is dus NAT!
Lage druk

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stap 4: Door hogedruk zakt de lucht weer naar beneden
Lage druk
hogedruk

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stap 5: De lucht verplaatst zich van het hogedrukgebied naar het lagedrukgebied: WIND
Lage druk
hogedruk
Wind!

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarom is er bij de grond meer luchtdruk dan hoog in de lucht?
A
Door de zwaartekracht
B
Door de warmte
C
Door de zon
D
Door de kou

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waaraan herken je een hogedrukgebied?
A
Veel wolken
B
Slecht weer
C
Droog
D
Veel wind

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is luchtdruk

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe heten lijnen met dezelfde luchtdruk?

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat geeft een isobaar aan?
A
Een gebied lucht met dezelfde temperatuur
B
Een gebied lucht met dezelfde luchtdruk
C
De windkracht
D
De richting van de lucht

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar is de meeste wind?
A
Linksboven
B
Rechtsboven
C
Linksonder
D
Rechtsonder

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De wind gaat van ...
A
L naar L
B
L naar H
C
H naar H
D
H naar L

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In welk gebied zit meer lucht in?
A
Laag luchtdruk gebied
B
Hoog luchtdruk gebied

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag
  • Wat? Maak paragraaf 6.2 opdracht 28, 31, 33, 35, 39  
  • Hoe? In je boek
  • Hulp? Lees 6.3 nogmaals door
  • Tijd? 10 minuten
  • Resultaat? Huiswerk is af
  • Klaar? Maak 6.3 verder af behalve de steropdrachten
timer
10:00

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
Aan het eind van de les kun je:

  • uitleggen hoe bewolking ontstaat
  • uitleggen hoe verschillende soorten neerslag ontstaan

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Fasen
- Vloeibare fase
- Vaste fase
- Gas fase
Vast                       Vloeibaar                        Gas

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Toestand water atmosfeer
  • Gas --> waterdamp (kan je niet zien)
  • Vloeibaar --> grondwater, regen, mist
  • Vast --> hagel, sneeuw of ijs

Kan overgaan van ene naar andere fase

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Faseovergangen
  • Smelten --> sneeuw wordt vloeibaar
  • Verdampen --> water wordt waterdamp

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 34 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Ontstaan van wolken
  1. De zon verwarmt het land 
  2. Het land verwarmt de lucht 
  3. Warme lucht stijgt op
  4. De lucht koelt af
  5. De temperatuur wordt lager dan het dauwpunt 
  6. De waterdamp condenseert 
  7. Er ontstaan wolken van kleine waterdruppeltjes 

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Condensatie
  • Waterdamp gaat in de lucht condenseren bij een bepaalde temperatuur,  het dauwpunt.
  • Door condensatie ontstaan kleine waterdruppeltjes, deze blijven in de lucht zweven.
  • Veel kleine druppeltjes samen vormen een wolk.
  • Bij condensatie vlak boven de grond spreken we van mist.
  • Najaar veel mist --> koelt na zonsondergang snel af

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dauw in de nacht
  • In de nacht koelt de lucht af
  • Waterdamp condenseert 

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag
  • Wat? Maak paragraaf 6.3 opdracht 41 t/m 45 + 46 t/m 49  
  • Hoe? In je boek
  • Hulp? Lees 6.3 nogmaals door
  • Tijd? 10 minuten
  • Resultaat? Huiswerk is af
  • Klaar? Maak 6.3 verder af behalve de steropdrachten
timer
10:00

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Expertvorm:
Elk tweetal krijgt een onderwerp aangewezen. Je wordt expert in jouw onderwerp en maakt een PowerPoint waarin je jouw onderwerp uitlegt.
 
Tip: Maak gebruik van 6.3 en van het internet en Youtube
Groep aan muur:
Hoe ontstaan wolken?
Gebruik sowieso de woorden luchtvochtigheid en dauwpunt
Groep in midden:
Hoe ontstaat regen? (let op: 3 manieren)
Gebruik sowieso de woorden condensatie en front en stuwingsregen
Groep aan raam:
Welke drie wintersweer er zijn (let op: 3 manieren)
Gebruik sowieso de woorden hagel, sneeuw en ijzel
timer
20:00

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 41 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Ontstaan van wolken
  1. De zon verwarmt het land 
  2. Het land verwarmt de lucht 
  3. Warme lucht stijgt op
  4. De lucht koelt af
  5. De temperatuur wordt lager dan het dauwpunt 
  6. De waterdamp condenseert 
  7. Er ontstaan wolken van kleine waterdruppeltjes 

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 43 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer valt de neerslag?
  • De kleine druppeltjes en ijskristallen in een wolk vallen niet direct als neerslag. Dit komt door opstijgende luchtstromen in een wolk worden druppels weer omhoog geblazen. 
  • Op druppels condenseert waterdamp uit de omringende lucht en druppels worden groter 
  • Als de druppels/ kristallen zo groot zijn kunnen ze wel uit de wolk vallen. 

Slide 45 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

IJzel
  • Als de temperatuur van de lucht onder 0 graden is smelt het
  • Als de temperatuur van lucht in de buurt van het oppervlakte lager dan het vriespunt is wordt regen onderkoelt
  • Als onderkoelde regendruppels op grond vallen bevriezen ze direct --> ijzel 

Slide 46 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 47 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 48 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag
  • Wat? Maak paragraaf 6.3 opdracht 41 t/m 45 + 46 t/m 49 + 53 t/m 57 + 60 + 61 + 64
  • Hoe? In je boek
  • Hulp? Lees 6.3 nogmaals door
  • Tijd? 15 minuten
  • Resultaat? Huiswerk is af
  • Klaar? Maak 6.3 helemaal af
timer
10:00

Slide 49 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies