Herhalingsles

Planning
29/01: H3 par. 3.6 Het parlement
02/02: H3 par. 3.6 Het parlement
05/02: H3 par. 3.7 Gemeente en provincies
09/02: H3 par. 3.7 Gemeente en provincies
12/02: Voorbereiding PRODEMOS
16/02: GASTLES PRODEMOS
19/02: Quizz
Voorjaarsvakantie
02/03: Herhalingsles
05/03: Herhalingsles


1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijleerMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 42 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Planning
29/01: H3 par. 3.6 Het parlement
02/02: H3 par. 3.6 Het parlement
05/02: H3 par. 3.7 Gemeente en provincies
09/02: H3 par. 3.7 Gemeente en provincies
12/02: Voorbereiding PRODEMOS
16/02: GASTLES PRODEMOS
19/02: Quizz
Voorjaarsvakantie
02/03: Herhalingsles
05/03: Herhalingsles


Slide 1 - Tekstslide

Politiek

Slide 2 - Tekstslide

Ambtenaren en de overheid

Slide 3 - Tekstslide

Democratie

Het woord democratie komt van de Griekse woorden: démos (volk) en kratein (regeren).

Slide 4 - Tekstslide

Directe en indirecte democratie

Slide 5 - Tekstslide

Directe of indirecte democratie?

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Passief en actief kiesrecht

Slide 8 - Tekstslide

Lijsttrekker




Elke partij heeft lijsttrekker. Hij of zij is onder andere:
  •  het gezicht van de
    partij; 
  •  aanwezig bij debatten op televisie. 


Verkiezingen!

Slide 9 - Tekstslide

Linkse partijen

Wat links partijen belangrijk vinden: 
  • - Een actieve overheid (veel doen). 
  • - Opkomen voor kwetsbare mensen. 
  • - Eerlijke verdeling van inkomen. 
  • - Gelijke kansen voor iedereen. 
  • - Aandacht voor milieu

Slide 10 - Tekstslide

Rechtse partijen

Wat rechtse partijen belangrijk vinden:
- Meer vrijheid voor burgers.
- Een passieve overheid.
- Lage belastingen.
- Eigen verantwoordelijkheid.
- Veiligheid bevorderen (bijvoorbeeld door
 zwaardere straffen).

Slide 11 - Tekstslide

Middenpartijen (centrum)
Sommige partijen zijn niet duidelijk in te delen bij links of rechts. Ze hebben zowel linkse als rechtse standpunten.

Slide 12 - Tekstslide

Stromingen in de politiek


Er zijn drie grote stromingen:
  1. liberalisme 
  2. sociaal-democratie
  3. christen-democratie

Slide 13 - Tekstslide

Liberalisme

Belangrijke waarde: vrijheid



Persoonlijke vrijheid:
  • abortus
  • homohuwelijk
  • softdrugs vrij
Economische vrijheid:
  • minder regels
  • lagere belastingen

Slide 14 - Tekstslide

Sociaal-democratie
Belangrijke waarden: solidariteit en gelijkwaardigheid
  • Minder verschil tussen rijk en arm.
  • Betere verdeling geld, kennis en macht.
  • Sociale grondrechten zoals het recht op:
- gezondheidszorg
- onderwijs
- huisvesting.

 

Slide 15 - Tekstslide

Christen-democratie

Belangrijke waarde: christelijke geloof
  • Naastenliefde: omkijken naar de mensen in je omgeving.
  • (Vrijwilligers)organisaties kunnen een deel van de zorg voor mensen op zich nemen.
  • God heeft de aarde geschapen; daar moeten we dus goed voor zorgen.

Slide 16 - Tekstslide

De Grondwet
  • Nederland is naast een democratie ook een rechtsstaat; een land waarin de rechten en plichten van burgers én de overheid in de grondwet zijn vastgelegd.
  • In de grondwet staan de belangrijkste rechten en plichten van burgers en de overheid.
  • Rechten: Je hebt recht op... (privacy, meningsuiting, stemmen)
  • Plichten: Je bent verplicht om... (belasting, school, wet)

Slide 17 - Tekstslide

Scheiding der machten
Om te voorkomen dat 1 persoon of 1 partij te veel macht krijgt is de macht verdeeld; De Trias Politica.
  • Het Parlement beslist over de wetsvoorstellen.
  • De ministers voeren de wetten uit.
  • De rechters beoordelen of iemand zich aan de wet heeft gehouden. 

Slide 18 - Tekstslide

Hoogste macht bij parlement

  • Parlement is een ander woord voor volksvertegenwoordiging.  In Nederland bestaat het parlement uit de Eerste en de Tweede Kamer, samen ook wel Staten-Generaal genoemd.
  • De Tweede Kamer telt 150 leden en de Eerste Kamer 75 leden => Parlement = Staten-Generaal.

Elk Wetsvoorstel moet door het Parlement worden goedgekeurd. Omdat het Parlement de hoogste macht heeft, noemen we Nederland een Parlementaire democratie.

Slide 19 - Tekstslide

Hoogste macht bij parlement

  • Het parlement (de mensen op wie wij stemmen) moet elk wetsvoorstel goedkeuren.
  • Het parlement heeft daardoor meer macht dan de ministers.
  • Daarom noemen we onze democratie een parlementaire democratie.

Slide 20 - Tekstslide

Parlementaire democratie en rechtsstaat: De combinatie van een parlementaire democratie, grondwet en trias politica maakt Nederland een rechtsstaat. 


Slide 21 - Tekstslide

Wie komt er in de regering?

De grootste partij zoekt na de verkiezingen partijen die met hen willen samenwerken.
Samen hebben ze een meerderheid nodig.
Zijn ze het eens? Dan schrijven ze een regeerakkoord. Daarna vormen ze samen de regeringspartijen.

Slide 22 - Tekstslide

Regeerakkoord

Slide 23 - Tekstslide

De regering / het kabinet (1)

Slide 24 - Tekstslide

De regering / het kabinet (2)
In het kabinet zitten ministers en staatssecretarissen die elk een eigen taak hebben. Bijvoorbeeld:
  • Onderwijs
  • Economische Zaken
  • Buitenlandse Zaken

Slide 25 - Tekstslide

Ministers en staatssecretarissen





Ministers krijgen ondersteuning van duizenden ambtenaren. Ook hebben de meeste ministers hulp van een staatssecretaris.  

Slide 26 - Tekstslide

Minister-president
  • De minister-president (ook wel premier genoemd) is de leider van het kabinet.
  • Hij is de belangrijkste minister en is de voorzitter als de regering vergadert.

Slide 27 - Tekstslide

Ministers werken samen






Elke vrijdag komen alle ministers bij elkaar.
Ze maken samen plannen en wetsvoorstellen.

Slide 28 - Tekstslide

Wetsvoorstellen

Slide 29 - Tekstslide

Wat doet de koning?

De koning is het staatshoofd. Hij is lid van de regering, maar heeft vrijwel geen macht. Zijn taken zijn:
Een handtekening zetten onder alle wetten.
De troonrede voorlezen op Prinsjesdag.
Overleg voeren met de minister-president.
Ons land vertegenwoordigen in het buitenland.
Ministers en staatssecretarissen beëdigen.

In 1815 had de koning veel macht. Dat veranderde in 1848, toen in heel Europa burgers in opstand kwam. Ze eisten meer macht voor de parlementen. Koning Willen II schrok zo van de gewelddadige opstanden in het buitenland, dat hij Johan Thorbecke vroeg een nieuwe, meer democratische grondwet te ontwerpen:
- De koning is officieel hoofd van de regering, maar mag geen besluiten meer voeren. Dat doet het parlement en de ministers zijn verantwoordelijk voor het beleid.

Slide 30 - Tekstslide

Prinsjesdag


Iedere derde dinsdag in september is het Prinsjesdag:
- De koning leest de troonrede voor.
- De minister van Financiën biedt de miljoenennota aan.

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Eerste Kamer: 75 leden, indirect gekozen via verkiezingen voor de provincie.
Tweede Kamer: 150 leden, gekozen door de bevolking.

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Taken van het parlement

De twee hoofdtaken van het parlement zijn:
  1. (mede)wetgeving (vandaag)
  2. controleren van het kabinet (a.s. dinsdag)

Slide 35 - Tekstslide

Wetgeving
  • Ministers (met hun ambtenaren) en Tweede Kamerleden maken wetsvoorstellen.
  • De Tweede Kamer debatteert over het voorstel. Een meerderheid van de Tweede Kamer moet het voorstel goedkeuren.
  • Hierna gaat het wetsvoorstel naar de Eerste Kamer, die een laatste check doet.

Slide 36 - Tekstslide

Rechten van Kamerleden voor hun wetgevende taak:
  • Stemrecht: stemmen over wetsvoorstellen.
  • Recht van amendement: een wetsvoorstel veranderen. Dit noemen we het recht van amendement.
  • Recht van initiatief: zelf een wetsvoorstel indienen. Dit noemen we het recht van initiatief.

Slide 37 - Tekstslide

Eerste Kamer

Slide 38 - Tekstslide

Controleren
Ministers besturen het land. Om te voorkomen dat ze verkeerde keuzes maken, worden ze gecontroleerd door Kamerleden.

Slide 39 - Tekstslide

Rechten van Kamerleden voor hun controlerende taak:

  • Vragen stellen aan ministers en staatssecretarissen (ook schriftelijk).
  • Een motie indienen: Hiermee vragen ze de minister om iets te doen.
 - Met een motie van wantrouwen kunnen Kamerleden een minister vragen om af te treden.
  • Een minister ter verantwoording roepen. De minister moet dan naar de Tweede Kamer komen voor een debat. Dit noemen we het recht van interpellatie.
  • Een groot onderzoek instellen als ze denken dat de regering fouten heeft gemaakt. Dit noemen we het enquêterecht.


Slide 40 - Tekstslide

Coalitie en oppositie

Slide 41 - Tekstslide

Coalitie en oppositie

Voor goedkeuring van wetsvoorstellen is een meerderheid in de Tweede Kamer nodig.
Meestal kan de regering daarvoor op steun rekenen van de coalitiepartijen.

Slide 42 - Tekstslide