21. bouwsteen 4 + kahoot

PLANNING VAN DEZE LES
1.  Werkwoordspelling: de drie stappen in vogelvlucht
2.  Bouwsteen 4: de theorie

Schrijfdossier: zie e-mail (nog geen cijfer) of CumLaude (je hebt een cijfer). Dit geldt enkel voor hen die het Schrijfdossier hebben geüpload. 

LESDOELEN
- je weet wat een signaalwoord is
- je weet dat een signaalwoord voorafgegaan wordt door een komma
- je (her)kent de signalen

1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

PLANNING VAN DEZE LES
1.  Werkwoordspelling: de drie stappen in vogelvlucht
2.  Bouwsteen 4: de theorie

Schrijfdossier: zie e-mail (nog geen cijfer) of CumLaude (je hebt een cijfer). Dit geldt enkel voor hen die het Schrijfdossier hebben geüpload. 

LESDOELEN
- je weet wat een signaalwoord is
- je weet dat een signaalwoord voorafgegaan wordt door een komma
- je (her)kent de signalen

Slide 1 - Tekstslide

Wat onder werkwoordspelling valt:
persoonsvorm tegenwoordige tijd:   nu fiets ik 
persoonsvorm verleden tijd:                   vroeger fietste zij
voltooid deelwoord:                                  hij heeft daar gefietst
gebiedende wijs:                                       werk ze!
bijvoeglijk naamwoord:                           de fietsende student

Slide 2 - Tekstslide

ONTHOUDEN
(stap 1) Je zet de zin in een andere tijd om de pv te vinden. 
(stap 2) Je zoekt het hele werkwoord, het infinitief, van de pv.
(stap 3) Je haalt -en van het hele werkwoord van de pv af. Nu heb je de stam van het werkwoord. 

► Onthoud dat het Nederlands gebaseerd is op klanken
Plakken - de stam 'plakk' wordt de ik-vorm plak
Verhuizen - de stam 'verhuiz' wordt de ik-vorm verhuis
Beleven - de stam 'belev' wordt de ik-vorm beleef.
Weten - de stam 'wet' wordt de ik-vorm weet.
Kijken - de stam 'kijk' is hetzelfde als de ik-vorm: kijk.





Slide 3 - Tekstslide

de regels van de tegenwoordige tijd
Alle werkwoorden zijn of sterk (middeleeuws) of zwak. Voor ALLE werkwoorden gelden de volgende regels in de tegenwoordige tijd:

Het onderwerp is 'ik'. ► Dan krijgt de pv de ik-vorm.
Ik luister naar de docent :)

Het onderwerp is enkelvoud, maar geen 'ik'. ► Dan krijgt de pv de ik-vorm + t
Jij luistert ook. 

Het onderwerp staat in het meervoud ► dan krijgt de pv het hele werkwoord
Wij luisteren allemaal. 

Slide 4 - Tekstslide

De piano van de buurman (smergelen)

Slide 5 - Open vraag

En, of, dat, en de komma
  • Let op bij een zin met de woorden 'en', 'of', 'dat' en let ook op bij een komma. 
Het betekent dat de zin uit meer dan één zin bestaat. Een komma is een ademhalingspauze. 
- een signaalwoord heeft een komma (en een spatie) ervóór: 
'ik denk, dus ik besta'

  • Elke zin heeft een eigen persoonsvorm en een eigen onderwerp.
Zinnen met 'en', 'of', 'dat' en een komma bestaan dus uit meer dan één zin. Je moet dus vaker dan één keer werkwoordspelling toepassen op de persoonsvorm. 
'ik kwam, ik zag en ik overwon'

Slide 6 - Tekstslide

Hij (klirren) en jullie (plurken) je ongans.

Slide 7 - Open vraag

2. OVER SAMENHANG
We gaan terug naar Taalblokken en wel Bouwsteen 4: samenhang. 
- vrijdag 12 april heb je het 2e lesuur Nederlands bouwsteentoets 04 (zie Magister). 
- Zie ook Taalblokken om mij te controleren. Je bent vrijgesteld voor elke bouwsteen in het grijs. Dat kunnen er dus meer dan een zijn. 


Start vrijdag 5 april; vrijdag 12 april het 2e lesuur Nederlands bouwsteentoets 04.
Vrijgesteld: Ellen, (Jinke), Damian, Evan en (Nick)


Slide 8 - Tekstslide

DEZE LES
1. Tussentoets als nulmeting van samenhang
2. Theorie over samenhang + Kahoot
3. Evaluatie
4. Taalblokken / zelfstudie


LESDOELEN: 
- je herkent de signaalwoorden en weet dan welk tekstverband er komt
- je weet het nut van de signaalwoorden voor een tekst

Slide 9 - Tekstslide

1. NULMETING: WAT WEET JE NOG?

Open Taalblokken en maak de tussentoets (oud) van Bouwstenen 3F
→ 04 Samenhang 

Je krijgt hier exact 15 minuten voor. 



Slide 10 - Tekstslide

2. THEORIE: SAMENHANG
Hoe breng je samenhang aan in jouw tekst? 
a) de tekstconventies en 
b) de signaalwoorden. Die smeden jouw tekst samen. 

Dit wordt ook een tekstverband genoemd.

Slide 11 - Tekstslide

Het tekstverband zorgt ervoor dat woorden, zinnen en alinea's met elkaar samenhangen.

  • Hoe doen ze dat?
Door signaalwoorden. Deze geven een signaal af aan de rest van de zin. 

  • Voorbeeld:
Want, daardoor, daarom, om die reden, omdat
Dit zijn allemaal signaalwoorden die een reden aangeven. Belangrijk: je kunt ze onderling uitwisselen, omdat ze hetzelfde signaal afgeven. 

Slide 12 - Tekstslide

SIGNAALWOORDEN

Aan een signaalwoord zie je dus met welk signaal je te maken hebt. 


Zo'n signaal noem je een tekstverband. Het legt een verband tussen zinnen. 

Slide 13 - Tekstslide

SIGNAALWOORDEN
Je begrijpt iemand beter door de signaalwoorden. 

→ Let er dus op als je er een tegenkomt in een zin of als je het hoort!




                                         Op de volgende slides zie je veelvoorkomende verbanden
                                                                   Daarna een Kahoot over die tekstverbanden


Slide 14 - Tekstslide

TEKSTVERBANDEN

Er zijn verschillende tekstverbanden met eigen signaalwoorden. Weet je nog? 


  • de tegenstelling [ maar, hoewel ]  
  • de opsomming [ bovendien, ten eerste, ten tweede, ook, eerst...toen] 
  • de toelichting [ zo, bijvoorbeeld, zoals, op deze manier] 
  • de tijd en de volgorde daarin [ gisteren, vervolgens, vroeger, nu, toen, daarna ]  
  • de reden [ omdat, daarom, want ] 

Dan komen nu de leuke:                      

Slide 15 - Tekstslide

a) VOORWAARDELIJK VERBAND

Een voorwaardelijk verband geeft aan onder welke voorwaarden iets gebeurt.


Signaalwoorden die daarbij horen:

- als, indien - tenzij - mits 

- als ... dan 

- in het geval dat 

op voorwaarde dat




Slide 16 - Tekstslide

VOORBEELD voorwaardelijk verband

'Als ik vandaag mijn kamer opruim(dan) mag ik mee.'


Om mee te mogen, moet ik eerst wat doen, in dit geval mijn kamer opruimen.


  • Voorwaarde = kamer opruimen



En hoor je het verschil tussen 'Als ik thuiskom' en 'Wanneer ik thuiskom'? 

Slide 17 - Tekstslide

b) REDENGEVEND VERBAND

Een redengevend verband geeft aan wáárom ik iets doe of vind. 


Signaalwoorden die daarbij horen: 

- want

- omdat

- daarom 

- daardoor



Slide 18 - Tekstslide

VOORBEELD redengevend verband

'Ik had een slecht cijfer voor de toets van rekenen, want ik had er niet goed voor geleerd.'

  • De reden van het slechte cijfer is dat ik niet geleerd heb voor de toets.



Het ligt aan mij. 'Mea culpa' 

Dan gebruik je redengevende signaalwoorden, zoals 

- want, omdat, daarom, daardoor

- je gebruikt 'ik' in de zin.




Slide 19 - Tekstslide

c) OORZAKELIJK VERBAND / oorzaak-gevolg
Let op! Hier gaat het om een oorzaak waar je géén invloed op hebt. Het ligt dus aan de ander of aan iets anders. 

Signaalwoorden die daarbij horen:
- doordat 
- dankzij 
- als gevolg van 
- dat komt door
- waardoor
- zodat


Slide 20 - Tekstslide

VOORBEELD oorzakelijk verband

'Ik trek een korte broek aan, doordat het warm is.'

  • De oorzaak van mijn kledingkeuze ligt buiten mij, want dat komt door het weer (en daar heb ik geen invloed op). 


'Ik heb een blauw oog, dankzij Willem.'
  • De oorzaak van mijn kwetsuur komt door de snelle en vooral harde vuisten van Willem. 

Slide 21 - Tekstslide

d) CONCLUDEREND VERBAND 
Hierbij wordt een conclusie getrokken. Dat kan pas nadat je allerlei informatie hebt gekregen. Je vormt je eigen conclusie. 

Samenvatten lijkt er op, maar dan schrijf je niets nieuws. 

Signaalwoorden die bij een concluderend verband horen:
- dus, concluderend
- kortom 
- dat houdt in 



Slide 22 - Tekstslide

VOORBEELD concluderend verband

'Kortom, het is belangrijk om te oefenen.'  


Je komt tot deze conclusie op basis van het slechte cijfer op rekenen. 


 Je kijkt naar de feiten (de informatie) en telt deze op: 

  1. het feit dat je niet hebt geleerd voor de toets 
  2. het feit dat je al helemaal niet hebt geoefend voor de toets
  3. En misschien heb je niet opgelet in de les 
  4. of je was vaker niet dan wel in de les.

Slide 23 - Tekstslide

e) DOEL-MIDDEL
Hierbij noem je je doel en wat je daarvoor nodig hebt. Een schrijver of spreker kan het ook andersom zeggen, dus eerst het middel en daarna het doel. 
'Ik ga naar Zone om te mijn diploma te halen'; ... 'opdat ik mijn diploma haal'.

Signaalwoorden die bij een doel-middel verband horen:
- om te
- opdat
- door middel van
- daarmee
- met de bedoeling




Slide 24 - Tekstslide

OEFENEN

Op de volgende slide een Kahoot over signaalwoorden

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Link

3. EVALUATIE
→ Wat is lastig? 
→ Heb je door dat je alle signaalwoorden uit één zo'n rijtje kunt gebruiken voor hetzelfde signaal? Het zijn synoniemen: ander woord; dezelfde betekenis. 

Toen... Daarna... Vervolgens... Ten slotte...

Maar... Echter... Daarentegen...Daar tegenover...


Op de volgende slide de opdrachten die je moet maken in Taalblokken 2F, Bouwsteen 4. 

Slide 27 - Tekstslide

BOUWSTEEN 4: TAALBLOKKEN
3F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
► Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 9; opgave 11 t/m 19.
Schrijven: opgaven 1 t/m 3. 

Woordenschat: bouwsteen 4 Samenhang
Tussentoets (niet oud)

Slide 28 - Tekstslide

Bouwsteen 05. vrijdag 19 + 26 april ►Hoofd- en bijzaken
- vrijdag 26 april het 2e lesuur Nederlands bouwsteentoets 05.
Vrijgesteld: Ellen, Amber, Jinke, David, Damian en Nick.


Bouwsteen 06. vrijdag 17 + 24 mei ► Informatie en meningen
- vrijdag 24 mei het 2e lesuur Nederlands bouwsteentoets 06.
Niet: Ellen, Amber, Jinke, Anton, Chris, Damian en Midas.

Slide 29 - Tekstslide

Vrijdag 31 mei geen les ivm mondelinge examens. 
Vrijdag 7 juni het eerste lesuur geen les ivm mondelinge examens. 

Bouwsteen 07. vrijdag 7 juni het tweede lesuur + 14 juni ► Evalueren
- vrijdag 14 juni het 2e lesuur Nederlands bouwsteentoets 07.
Niet: Ellen, Romy, Evan en Manu.

Bouwsteen 08. vrijdag 21 + 28 juni ► Samenvatten
- vrijdag 28 juni het 2e lesuur Nederlands bouwsteentoets 08.
Niet: Jinke, Leon en Nick.

Slide 30 - Tekstslide

Eindtoets Bouwstenen vrijdag 5 juli het 1e lesuur Nederlands. NB mindmap

Nulmeting Grammatica en Spelling. vrijdag 12 juli het 1e lesuur Nederlands.  
Nulmeting Woordenschat vrijdag 12 juli het 2e lesuur Nederlands.

Je kunt deze nulmetingen ook maken je als je vrijstelling hebt voor een bouwsteen en je bent op locatie. Mail mij, dan zet ik de bewuste nulmeting voor je klaar. 


Slide 31 - Tekstslide

2. BOUWSTEEN 3: TAALBLOKKEN
3F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
► Lezen en luisteren, maken: 
pg. 1 - 3: opgave 1 t/m 8; 
pg. 5: opgave 13, 14; 
pg. 6: opgave 16, 17 en 18.

Tussentoets (niet oud)
Woordenschat van Bouwsteen 3 (3F). 

Marcel en Manu

Slide 32 - Tekstslide

BOUWSTEEN 5: TAALBLOKKEN
3F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
► Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 17; 28 en 29; 32 t/m 47.
Schrijven, maken: 1 t/m 3.


Woordenschat: bouwsteen 5 Hoofd- en bijzaken
Tussentoets (niet oud)

Slide 33 - Tekstslide

BOUWSTEEN 6: TAALBLOKKEN
3F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
► Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 9; 17 t/m 19; 22, 21, 23; 29 t/m 31; 34 en 35.
Schrijven, maken: opgaven 1 t/m 3; 7.


Woordenschat: bouwsteen 6 Argumenteren (op 3F)
Tussentoets (niet oud)

Slide 34 - Tekstslide

BOUWSTEEN 7: TAALBLOKKEN
3F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
► Lezen en luisteren, maken: opgaven 11, 12, 14 t/m 16, 20 t/m 23, 26, 36 en 37, 52 t/m 56, 58 en 59
Schrijven, maken: opgaven 1 t/m 3.


Woordenschat: bouwsteen 7 Evalueren(op 3F)
Tussentoets (niet oud)

Slide 35 - Tekstslide

BOUWSTEEN 8: TAALBLOKKEN
3F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
► Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 7, 13, 15, 18 t/m 20, 29, 30, 44, 47, 52.
Schrijven, maken: opgaven 1, 2, 10 t/m 12.


Woordenschat: bouwsteen 8 Samenvatten (op 3F)
Tussentoets (niet oud)

Slide 36 - Tekstslide