3H - 313

• Natuurkunde
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Natuurkunde

Op tafel

Lezen

Leg je huiswerk open op tafel

Huiswerk

Vandaag

• Herhaling vorige les.
  
• Wat heeft vermogen met energie te maken? 
  
• Goed nieuws.
• Overzicht grootheden en eenheden.
• HW nakijken
• Opdrachten maken

Eerder: Vermogen

Het vermogen van een apparaat geeft 

aan hoe snel het energie verbruikt.

P=U⋅I

​U⋅I​​P​​

P is het vermogen in Watt (W)

U is de spanning in volt (V)

I is de stroomsterkte in ampère (A)

Vermogen

Het vermogen van een apparaat geeft aan hoe snel het energie verbruikt.

Vermogen...

.. geeft aan hoe snel een apparaat energie verbruikt.

... geeft aan hoeveel energie een apparaat in een bepaalde tijd verbruikt.

Vermogen...

.. geeft aan hoe snel een apparaat energie verbruikt.

... geeft aan hoeveel energie een apparaat in een bepaalde tijd verbruikt.

vermogen=​tijd​​energie​​

Vermogen...

.. geeft aan hoe snel een apparaat energie verbruikt.

... geeft aan hoeveel energie een apparaat in een bepaalde tijd verbruikt.

vermogen=​tijd​​energie​​

P=​t​​E​​

Elektrische energie

P=​t​​E​​

P is het elektrische vermogen in watt W

E is de elektrische energie in joule (J)

t is de tijd in seconde (s)

​P⋅t​​E​​

Voorbeeld 

Een elektrische kachel met een vermogen van 2000 W staat 

30 minuten aan. Hoeveel energie heeft de kachel verbruikt?

​P⋅t​​E​​

Elektrische energie

P=​t​​E​​

P is het elektrische vermogen in watt (W)

E is de elektrische energie in joule (J)

t is de tijd in seconde (s)

​P⋅t​​E​​

P is het elektrische vermogen in kilowatt (kW)

E is de elektrische energie in kilowattuur (kWh)

t is de tijd in uur (h)

OF

Voorbeeld 

Een elektrische kachel met een vermogen van 2000 W staat 

30 minuten aan. Hoeveel energie heeft de kachel verbruikt?

​P⋅t​​E​​

Formules

R=​I​​U​​

G=​U​​I​​

R=​G​​1​​ofG=​R​​1​​

P=U⋅I

E=P⋅t

Grootheid		Eenheid
Spanning	U	volt	V
Stroomsterkte
Weerstand
Geleidbaarheid
Vermogen
Energie

Letter in de formule(driehoek)

Letter achter je antwoord/meting

Aan het werk

Maak opdracht

50 en 53

Huiswerk

Klaar?

Maak 61 en 64