BLOK 3 Grammatica ZWW HWW KWW

Redekundig ontleden
BLOK 3 
bijvoeglijke bepaling
bijstelling
zelfstandig werkwoord
hulpwerkwoord
koppelwerkwoord
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Redekundig ontleden
BLOK 3 
bijvoeglijke bepaling
bijstelling
zelfstandig werkwoord
hulpwerkwoord
koppelwerkwoord

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Woordsoortbenoeming:
- Je kunt de werkwoorden in een zin benoemen:
     -  Zelfstandig werkwoord
     -  Hulpwerkwoord
      - Koppelwerkwoord 

Slide 2 - Tekstslide

Redekundig ontleden
Werkwoordsvorm 

WWG bestaat uit :
PV
Voltooid deelwoord
infinitief
Taalkundig ontleden
Soorten werkwoorden 


Hulpwerkwoord
Zelfstandig werkwoord
Koppelwerkwoord
vb. De jongens gaan voor ons een hok timmeren

Slide 3 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord
  • ZWW
  • geeft de handeling aan 
  • kan er maar één van zijn
  • staat vaak achterin de zin
  • infinitief of vdw



Hulpwerkwoord
  • HWW
  • helpt een zww
  • kunnen er meer van zijn
  • staat NOOIT alleen in een zin





  • Karel werkt hard.
  • Karel heeft hard gewerkt.
  • Karel kan best hard werken.
  • Karel zal hard moeten werken.

Slide 4 - Tekstslide

Benoem de hww en zww.
1 Wil je voor mij een telefoonhoesje via die internetsite bestellen?
2 Helaas is mijn vorige hoesje gestolen.
3 Morgen betaal ik je alvast voor de bestelling.
4 Over hoeveel dagen wordt de bestelling afgeleverd?

Slide 5 - Tekstslide

Benoem de hww en zww.
1 Wil je voor mij een telefoonhoesje via die internetsite bestellen?
2 Helaas is mijn vorige hoesje gestolen.
3 Morgen betaal ik je alvast voor de bestelling.
4 Over hoeveel dagen wordt de bestelling afgeleverd?

Slide 6 - Tekstslide

Benoem de hww en zww.
1 Wil je voor mij een telefoonhoesje via die internetsite bestellen?
2 Helaas is mijn vorige hoesje gestolen.
3 Morgen betaal ik je alvast voor de bestelling.
4 Over hoeveel dagen wordt de bestelling afgeleverd?

Slide 7 - Tekstslide

Benoem de hww en zww.
1 Wil je voor mij een telefoonhoesje via die internetsite bestellen?
2 Helaas is mijn vorige hoesje gestolen.
3 Morgen betaal ik je alvast voor de bestelling.
4 Over hoeveel dagen wordt de bestelling afgeleverd?

Slide 8 - Tekstslide

Benoem de hww en zww.
1 Wil je voor mij een telefoonhoesje via die internetsite bestellen?
2 Helaas is mijn vorige hoesje gestolen.
3 Morgen betaal ik je alvast voor de bestelling.
4 Over hoeveel dagen wordt de bestelling afgeleverd?

Slide 9 - Tekstslide

Maak een zin met 1 ZWW.

Slide 10 - Open vraag

Maak een zin met 1 HWW en 1 ZWW.

Slide 11 - Open vraag

Huiswerk
Blok 3 gramm
opdr 9 tem 12 

Slide 12 - Tekstslide

Koppelwerkwoord

Slide 13 - Tekstslide

Zij rent in het bos.
Hij is directeur.

Slide 14 - Tekstslide

Zij rent in het bos.
Hij is directeur.
Wat zijn de werkwoorden?

Slide 15 - Tekstslide

Zij rent in het bos.
Hij is directeur.
Wat is het verschil in betekenis?

Slide 16 - Tekstslide

Ezelsbruggetje : ZWABBELS+HDV

Slide 17 - Tekstslide

Het koppelwerkwoord - voorbeelden
Jaap is ziek.
Het meisje lijkt moe.
Mijn vader blijft een driftige man.

Slide 18 - Tekstslide

Het koppelwerkwoord 
  • Een vorm van zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen (ezelsbruggetje: ZWABBELS+HDV)
  • Het onderwerp is iets (GEEN HANDELING)!
  • Koppelwerkwoord koppelt het onderwerp aan een eigenschap of toestand (vaak een znw of bijv. nw.)
  • TIP: je kunt de eerste drie koppelwerkwoorden door elkaar vervangen of door
  • Hoofdwerkwoord bij een naamwoordelijk gezegde (H4).

Slide 19 - Tekstslide

Welke zijn de 9 koppelwerkwoorden ?

Slide 20 - Open vraag

Maak een zin met het KWW 'blijken'.

Slide 21 - Open vraag

Slide 22 - Tekstslide

Parijs IS een prachtige stad.
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 23 - Quizvraag

Mijn ouders ZIJN heel aardig geweest.
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 24 - Quizvraag

Die jongen BLIJKT een taaie.
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 25 - Quizvraag

Op Instagram STAAT een rare foto.
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 26 - Quizvraag

Later WORDT mijn broer tandarts.
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 27 - Quizvraag

Gisteren heb ik een nieuw bed GEKOCHT.
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 28 - Quizvraag

Zij ZOU naar school komen vandaag.

A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 29 - Quizvraag

Mijn oma heeft de lekkerste appeltaart GEBAKKEN.
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 30 - Quizvraag

Mijn hond is de hele dag lief GEWEEST.


A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 31 - Quizvraag

Hij WORDT een aardige docent.


A
kww
B
hww
C
zww

Slide 32 - Quizvraag

Benoem de ww:
Zou dit pakket al afgeleverd zijn?
A
zou = hww
B
zou = kww
C
zou = zww

Slide 33 - Quizvraag

Benoem de ww:
Zou dit pakket al afgeleverd zijn?
A
zijn = hww
B
zijn = kww
C
zijn = zww

Slide 34 - Quizvraag

Benoem de ww:
Zou dit pakket al afgeleverd zijn?
A
afgeleverd = hww
B
afgeleverd = kww
C
afgeleverd = zww

Slide 35 - Quizvraag

Benoem de ww:
Gisteren leek mijn kat erg ziek.
A
leek = hww
B
leek = kww
C
leek = zww

Slide 36 - Quizvraag

Benoem de ww:
Dat boek van jou lijkt mij erg goed!
A
lijkt = hww
B
lijkt = kww
C
lijkt = zww

Slide 37 - Quizvraag

Benoem de ww:
Hij schijnt met een lamp in het donker.
A
schijnt = hww
B
schijnt = kww
C
schijnt = zww

Slide 38 - Quizvraag

Benoem de ww:
Ik ben naar Spanje geweest.
A
ben= hww geweest = kww
B
ben = hww geweest = zww
C
ben = zww geweest = hww
D
ben = zww geweest = zww

Slide 39 - Quizvraag

Benoem de ww:
Later wordt mijn broer tandarts.
A
wordt = hww
B
wordt = zww
C
wordt = kww

Slide 40 - Quizvraag

Huiswerk

Slide 41 - Tekstslide