De kris die pangeran Diponegoro moest
afgeven aan de Nederlandse militairen blijkt
een kris te zijn met een gegolfd lemmet en
de weergave van een gouden slang tussen
een uitbundige versiering van gouden
bloem- en bladranken. De kop van de slang
is uitgesmeed op de gandik, het ‘aangezicht’
van de kris, zijn kin rust op een driehoekig
floraal ornament, een tumpal. Het is niet
zomaar een slang die op de kris is afgebeeld,
maar een naga zoals hij lang geleden met
het hindoeïsme uit het Zuid-Aziatische
subcontinent, tegenwoordig India, naar de
Indonesische eilanden is gekomen. De naga is
een semigoddelijke draakslang die voorzien is
van een kroon en sieraden, volgens de oude
mythen een onderaards paleis bewoont en
daar de rijkdommen der aarde bewaakt. In
sommige gevallen klemt hij dan ook tussen
zijn geopende kaken een kleine diamant. De
naga verheft zijn geschubde staart en volgt
de elf kronkels van het lemmet. De slang is
een belangrijk vruchtbaarheidssymbool. Hij
gooit periodiek zijn huid af, wat staat voor de
vernieuwing van het leven. Er wordt daarom
een parallel getrokken tussen de besnijdenis
van de jongens, die een deel van hun huid
kwijtraken, en het gedrag en de vorm van
de slang. Het gaat om een belangrijk fallisch
symbool en de kris, al dan niet met een
gouden slang, is als het ware een pars pro
toto van zijn eigenaar.
Het lemmet van deze kris is stokoud. Beide
sneden, ooit scherp, zitten van basis tot punt
vol kleine bramen en zijn zeer waarschijnlijk
aangetast door de veelvuldige rituele
reinigingen met een mengsel van arseen en
limoensap. Ook het goudwerk heeft geleden
onder de tand des tijds en is op een aantal
plaatsen verdwenen. Zo heeft de naga bijna
al zijn gouden schubben verloren, alleen
het puntje van zijn staart is nog aanwezig.
De dikke gouden ornamenten, ook blad- en
bloemmotieven, op de kopse kant van de
krisbasis, de ganja, zijn beter geconserveerd
gebleven en nagenoeg onbeschadigd.
De greep, ukiran, is een niet opzienbarend
standaard Yogya-model, wel gesneden uit
fraai generfd sierhout. De mendak, de ring
tussen de onderzijde van de greep en het
lemmet, is van goud of verguld zilver en bezet
met kleine diamanten.
De schede, die jonger is dan het lemmet,
is tamelijk eenvoudig. De schedemond is
van het formele schuitvormige ladrang
-
type, de overschede, pendok, is van dun
onversierd goudblik. Opmerkelijk is dat de
overschede een paar lelijke butsen vertoont
die niet in overeenstemming zijn met de
eerbiedwaardige uitstraling van deze antieke, voorname kris.
Diponegoro werd verbannen
naar Celebes (Sulawesi) waar hij 25 jaar later
overleed. De inbeslaggenomen kris werd een
jaar later aangeboden aan koning Willem I
door legercommandant J.B. Cleerens, die als
laatste Diponegoro had opgejaagd. Het wapen
werd opgenomen in het Koninklijk Kabinet
van Zeldzaamheden in Den Haag waar Willem,
een groot liefhebben van kunst en curiosa,
sinds 1816 zijn verzamelingen bewaarde. In
1883 viel voor de slecht beheerde collectie het
doek en werd de verzameling opgesplitst en
over meerdere Nederlandse musea verdeeld.