De woorden, de getallen en de kloktijden

Kapitel 4. 
Essen 
und
Trinken
(woordjes)

Zahlen (getallen)

Uhrzeiten
(kloktijden)
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1,2

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Kapitel 4. 
Essen 
und
Trinken
(woordjes)

Zahlen (getallen)

Uhrzeiten
(kloktijden)

Slide 1 - Tekstslide

Wat betekent "essen"?

Slide 2 - Open vraag

Combineer
Maak in de onderstaande opdrachten steeds de juiste combinaties door te slepen! 

Slide 3 - Tekstslide

Salat
einkaufen
aufmachen
Haus
Unser ……….. hat fünf Zimmer. 
Gwen geht im Supermarkt ……….
Kannst du bitte das Fenster …..…?
Am Abend esse ich einen ………..

Slide 4 - Sleepvraag

essen
Apfel
brauchen
bezahlen
Am Freitag …… wir Lasagne. 
Wir ............. die Einkäufe. 
In der Schale liegen eine Orange und ein ..........
Die Menschen sind arm. Sie ……Geld.

Slide 5 - Sleepvraag

Sleep de blauwe vakken naar de juiste rode vakken
das Gemüse
die Banane
das Brötchen
das Frühstück
die Erdbeere
der Kaffee

Slide 6 - Sleepvraag

Sleep de blauwe vakken naar de juiste rode vakken
die Kartoffel
die Kirsche
das Obst
die Wurst
der Saft
der Tee

Slide 7 - Sleepvraag

Dezember
Februar
Mai
März
december
maart
februari
mei

Slide 8 - Sleepvraag

Vertaal:
Nein, ich habe leider keine Zeit.
A
nee ik heb helaas geen tijd
B
nee ik heb leider geen tijd
C
nee ik heb graag geen tijd
D
nee ik heb nu geen tijd

Slide 9 - Quizvraag

Vertaal:
Wir treffen uns um zehn Uhr.
A
We zien elkaar om 6 uur
B
We zien elkaar om 7 uur
C
We zien elkaar om 9 uur
D
We zien elkaar om 10 uur

Slide 10 - Quizvraag

Vertaal:
Guten Appetit!
A
goed eten, daar houden wij van
B
smakelijk eten!
C
Goed gedaan
D
Goed aperitief

Slide 11 - Quizvraag

Vertaal:
Ich habe Lust auf Schokoladeneis.
A
Ik heb zin in chocolade-ijs
B
Ik heb zin in chocolade
C
Ik heb zin in een warme chocomel
D
Ik lust wel chocolademoes

Slide 12 - Quizvraag

Vertaal
arbeiten =
A
aardbei
B
werken

Slide 13 - Quizvraag

Vertaal
Schuh =
A
school
B
scholier
C
schoen
D
schooien

Slide 14 - Quizvraag

Vertaal
Schulsachen =
A
school
B
scholier
C
schoenenzaak
D
schoolspullen

Slide 15 - Quizvraag

vertaal
teuer =
A
duur
B
goedkoop
C
extreem
D
weinig

Slide 16 - Quizvraag

vertaal
Eltern =
A
kinderen
B
ouders

Slide 17 - Quizvraag

vertaal
Klamotten =
A
kleding
B
kapotte
C
zakgeld
D
ouders

Slide 18 - Quizvraag

Die Zahlen
Getallen overzicht met daarna een quiz

Slide 19 - Tekstslide

Schrijf het volgende getal
voluit in het Duits:
"2"

Slide 20 - Open vraag

Schrijf het volgende getal
voluit in het Duits:
"5 "

Slide 21 - Open vraag

Schrijf het volgende getal
voluit in het Duits:
"10"

Slide 22 - Open vraag

zwölf
Vertaal naar een cijfer. bijvoorbeeld: 1

Slide 23 - Open vraag

fünfzehn
Vertaal naar een cijfer

Slide 24 - Open vraag

einundzwanzig
Vertaal naar een cijfer

Slide 25 - Open vraag

vierundsechzig
Vertaal naar een cijfer

Slide 26 - Open vraag

die Uhrzeiten

Slide 27 - Tekstslide

uur =

Slide 28 - Open vraag

half =

Slide 29 - Open vraag

over =

Slide 30 - Open vraag

voor =

Slide 31 - Open vraag

kwart =

Slide 32 - Open vraag

kwart voor =

Slide 33 - Open vraag

kwart over =

Slide 34 - Open vraag

Voorbeeld:
Vraag: Wie spät ist es? (Hoe laat is het?)





Es ist....(Het is).....

Antwoord: Es ist...
 sieben uhr
Schrijf steeds zoals hierboven in het rood

Slide 35 - Tekstslide

Schrijf de kloktijd voluit in het Duits:
half vijf: Es ist...

Slide 36 - Open vraag

Schrijf de kloktijd voluit in het Duits:
kwart over negen: Es ist...

Slide 37 - Open vraag

Hoe laat is het?

A
Es ist fünf nach zwei.
B
Es ist fünf Uhr.
C
Es ist Viertel vor zwei.

Slide 38 - Quizvraag

Hoe laat is het?
A
Es ist zehn Uhr.
B
Es ist halb sechs.
C
Es ist Viertel vor sieben.

Slide 39 - Quizvraag

Hoe laat is het?

A
Es ist neun Uhr .
B
Es ist fünf vor halb zehn.
C
Es ist halb eins.

Slide 40 - Quizvraag

Hoe laat is het?
A
Es ist sieben Uhr.
B
Es ist halb sechs.
C
Es ist Viertel nach zehn.

Slide 41 - Quizvraag

Hoe laat is het?
A
Es ist neun Uhr.
B
Es ist halb fünf .
C
Es ist Viertel vor neun.

Slide 42 - Quizvraag

Hoe laat is het?
A
Es ist Viertel vor vier.
B
Es ist Viertel nach vier.
C
Es ist halb zehn.

Slide 43 - Quizvraag

Hoe laat is het?
A
Es ist drei Uhr.
B
Es ist zehn Uhr.
C
Es ist Viertel nach zwölf .

Slide 44 - Quizvraag

Hoe laat is het?
A
Es ist elf Uhr.
B
Es ist Viertel nach zwei
C
Es ist Viertel vor sechs.

Slide 45 - Quizvraag

Hoe laat is het?
A
Es ist neun Uhr fünfunddreißig.
B
Es ist fünf vor halb zehn.
C
Es ist fünf nach halb zehn.

Slide 46 - Quizvraag

Hoe laat is het?
A
Es ist fünf nach zwei.
B
Es ist fünf vor zwei.
C
Es ist ein Uhr fünfundfünzig.

Slide 47 - Quizvraag

Fertig!

Slide 48 - Tekstslide