Lesson five

1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

  • Taking the register
  • Learning goals
  • Newsround
  • What do you need?
  • Time Master
  • 5 questions
  • Let's get down to work (exercises)
  • Exit ticket
  • Homework

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Zelfregulering: Je weet dat er verschillende (leer)strategieën zijn en kunt bepalen welke strategieën passen bij de geformuleerde (leer)doelen.
A2.1: Je kunt begrijpen wat er tegen je gezegd wordt in een eenvoudig, alledaags gesprek (luisteren).
A2.1: Je kunt mensen, plaatsen, en bezittingen op een eenvoudige manier beschrijven (spreken).

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

iPad      workbook     notebook     pen          airpods
                       A                              and pencil

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Vocab 3.1 + 3.2 + 3.3 / phrases writing / a <> an / to be / present continuous / plural

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

a / an

Slide 11 - Tekstslide


  • (het lidwoord) een
a / an (1/2)
een

  • a
  • an

  • bij woorden die met een medeklinker-klank beginnen

  • bij woorden die met een klinker-klank beginnen

  • Het gaat om wat je hoort
  • Niet wat je schrijft/ziet

Slide 12 - Tekstslide

a / an (2/2)
een

  • banana
  • car
  • teacher
  • shoe
  • etc.

  • apple
  • elephant
  • onion
  • idiot
  • etc.

  • a uniform 
  • a European
  • an hour
  • an x-ray 
  • etc.
  • je zegt 'juniform'
  • je zegt 'jeuropean'
  • je zegt 'our'
  • je zegt 'exray'

Slide 13 - Tekstslide

plural

Slide 14 - Tekstslide


  • meervouden
  • meer dan één

  • zelfstandig naamwoord  > +s
  • one car > ten cars
  • one teacher > nine teachers
plural
meervoud

  • Zelfstandig naamwoord met s-klank > +es
  • s-klank = -s/-sh/-ch/-x/-z
  • one box > four boxes 
  • one quiz > eight quizzes

  • Zelfstandig naamwoord met -o > +es
  • one hero > eleven heroes
  • one tomato > six tomatoes

  • Zelfstandig naamwoord met mede klinker-y > -ies
  • one city > three cities
  • one baby > two babies

  • zelfstandig naamwoord met -f > ves
  • one wolf > seven wolves
  • one knife > four knives

  • altijd enkelvoud
  • hair / sheep / fish / etc.
  • altijd meervoud
  • trousers / glasses / scissors / etc.

  • onregelmatige meervouden
  • one man > six men / one child > two children / one person > five people
  • one tooth > nine teeth / one foot > eight feet / one mouse > three mice

Slide 15 - Tekstslide

to be

Slide 16 - Tekstslide


  • 'to be' is het werkwoord 'zijn', dit werkwoord wordt erg vaak gebruikt.
to be (+, -, ?)
  • I
  • you
  • he
  • she
  • it
  • we
  • you
  • they

  • am
  • are
  • is
  • is
  • is
  • are
  • are
  • are
zijn
  • 'm
  • 're
  • 's
  • 's
  • 's
  • 're
  • 're
  • 're
  • am not
  • are not
  • is not
  • is not
  • is not
  • are not
  • are not
  • are not
  • am not
  • aren't
  • isn't
  • isn't
  • isn't
  • aren't
  • aren't
  • aren't


  • Am I ... ?
  • Are you ... ?
  • Is he ... ?
  • Is she ... ?
  • Is it ... ?
  • Are we ... ?
  • Are you ... ?
  • Are they ... ?

Slide 17 - Tekstslide

present continuous

Slide 18 - Tekstslide


  • nu bezig / nu aan de gang 
  • duurt een tijdje

  • am / are / is
  • + werkwoord
  • + ing 
present continuous
tegenwoordige tijd
duurvorm
I
we
you
they
  • am
  • is
  • are
he
she
it
  • singing
  • working
  • playing
  • reading
  • eating
  • cycling
  • typing
  • helping

Slide 19 - Tekstslide

present continuous
Write down all the forms of the present continuous you hear.
In classroom M13, at the ONC, Mister Sebel's the teacher, he (1) a cup of tea. He (2) the present continuous to M1D.

He (3) at the board, he (4) them notes, he always has funny quotes. They (5) . They (6) a lot today.
In Mister Sebel's class, they (7) a lot of headway.

Mister Sebel says: 'I (8)', you (9) now, The present continuous, M1D knows what and how.
Actions unfolding, right here and today, in M1D, they (10) their way.

In Mister Sebel's classroom, pupils lend an ear, to M1D, the present continuous is crystal clear.
  1. is drinking
  2. is explaining
  3. is standing
  4. is giving
  5. are sitting and listening
  6. are learning
  7. are making
  8. am teaching
  9. are all learning
  10. are finding

Slide 20 - Tekstslide

Listen: Shopping for shoes

Do: Exercise 51, page 120, workbook A


In je boek

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Exercise 51, page 120
1. Jake thinks he is a size seven or eight.
2. Jake's sister does not like leather shoes.
3. Jake tries on the leather shoes.
4. Jake's trainers have striped laces.
5. Jake can buy new shoelaces in the shop.
6. Dad buys the leather shoes for Jake.
  •                             -------------------
            
  • eight or nine
  •                    -------------
  • likes
  •                           -------------
  • trainers
  •   ------
  • Nico's
  •                                          -----------
  • online
  •                      -------------
  • trainers

Slide 23 - Tekstslide

vocabulary 3.4

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide


Study: vocabulary 3.4 

Do: Exercise 52+54, page 120+121, Workbook A 
       

In je boek

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

joke
no one
laces
amazing
slim
wrong
brown
web address
to try on
to fit
only
Putting on clothes in a shop to see if the fit.
Things to tie your shoes or trainers with.
Wonderful, great, very nice.
Not fat.
Not right.
A funny story to make you laugh.
Nobody.
Something is the right size.
A colour.
But.
A site on the internet.

Slide 30 - Sleepvraag

Exercise 54, page 121
  1. popular
  2. amazing
  3. joke
  4. sizes
  5. try on
  6. wrong
  7. these

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

my, your, etc.

Slide 33 - Tekstslide

le
personal
pronoun
my, your, etc.
bezittelijke
voornaamwoorden
betekenis
possessive
pronoun
Gebruik:
  • Om bezit van ... 
  • ... personen ...
  • ... dieren ...
  • ... dingen...
  • ... aan te geven.
  • I
  • you
  • he
  • she
  • it
  • we
  • you
  • they
  • my
  • your
  • his
  • her
  • its
  • our
  • your
  • their
  • mijn
  • jouw
  • zijn
  • haar
  • -
  • onze
  • jullie
  • hun

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

le
personal
pronoun
my, your, etc.
bezittelijke
voornaamwoorden
betekenis
possessive
pronoun
Gebruik:
  • Om bezit van ... 
  • ... personen ...
  • ... dieren ...
  • ... dingen...
  • ... aan te geven.
  • I
  • you
  • he
  • she
  • it
  • we
  • you
  • they
  • my
  • your
  • his
  • her
  • its
  • our
  • your
  • their
  • mijn
  • jouw
  • zijn
  • haar
  • -
  • onze
  • jullie
  • hun

Slide 36 - Tekstslide


Study: my, your, etc

Do: Exercise 55a/b+56 page 122, workbook A 
       

56 > In je boek
55 > In je schrift

Slide 37 - Tekstslide

Match the words
I
you
he
she
it
we
they
her
my
their
our
your
its
his

Slide 38 - Sleepvraag

Slide 39 - Tekstslide

Exercise 55a+b, page 122
  1. my
  2. your
  3. Her
  4. his
  5. its
  6. our
  7. their
  1. mijn
  2. jouw
  3. haar
  4. zijn
  5. zijn
  6. onze
  7. hun

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide




Noem de Engelse bezittelijke voornaamwoorden die je nu weet.

Slide 42 - Open vraag

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide

School uniform
make up
tie
trainers
trousers
jeans
skirt
blazer
blouse
rings
boots

Slide 45 - Sleepvraag

Schooluniforms: voordelen

Slide 46 - Woordweb

Schooluniforms: nadelen

Slide 47 - Woordweb

Slide 48 - Video

Schoolboy protest
  • Waarom dragen deze jongens een rok?
  • Ze mogen geen korte broek dragen en de directrice had voor de grap gezegd dat ze wel een rok aan mochten doen.
  • Waarom hebben een aantal jongens hun benen geschoren?
  • Omdat harige benen er niet netjes uitzien.
  • Wat is een nadeel van het dragen van een rok volgens één van de jongens?
  • Je bovenbenen gaan plakken en soms kruipt de rok te hoog op.
  • Wat vinden de ouders ervan?
  • De ouders zijn trots op hun zonen dat ze voor zichzelf, op een goede manier, opkomen.

Slide 49 - Tekstslide

Study: 
  - Vocabulary 3.1-3.3
  - phrases writing
  - Grammar
     - a or an
     - to be
     - present continuous


Slide 50 - Tekstslide

Thanks for your attention
      Wait for            Push your chair         Throw away
      the bell             under the table            your litter

Slide 51 - Tekstslide