Verwijswoorden

Formuleren, les 2
Verwijswoorden

Theorie op p. 232-235
Opdrachten 1 t/m 8, p. 234-236

Zie ook je studiewijzer voor de opdrachten.
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Formuleren, les 2
Verwijswoorden

Theorie op p. 232-235
Opdrachten 1 t/m 8, p. 234-236

Zie ook je studiewijzer voor de opdrachten.

Slide 1 - Tekstslide

Wat weet je al/nog van verwijswoorden?
Lees de onderstaande zin. Welke woorden zijn zogenaamde verwijswoorden?

Het meisje dat met hen praat is degene over wie ik je laatst vertelde.

Slide 2 - Open vraag

Wat zijn verwijswoorden?
  • verwijzen meestal terug naar een eerder genoemd woord
  • soms wijzen ze vooruit naar een woord dat verderop in de zin staat
  • woord waarnaar verwezen wordt noem je ANTECEDENT

Slide 3 - Tekstslide

Verschil tussen mannelijke, vrouwelijke en onzijdige woorden én dus de verwijswoorden 
Dan is je antecedent een zelfstandig naamwoord.

twee groepen zelfstandige naamwoorden met drie woordgeslachten:
 de-woorden (mannelijk of vrouwelijk)
het-woorden (onzijdig)

Slide 4 - Tekstslide

het-woorden
zelfstandige naamwoorden waarbij je het lidwoord 'het' gebruikt
gebruik de verwijswoorden het, zijn
ook  onzijdig: clubs, landen, streken en steden

Slide 5 - Tekstslide

de-woorden
mannelijke woorden: meestal concreet, kun je aanraken
gebruik de verwijswoorden hij, hem, zijn

vrouwelijke woorden: meestal abstracte begrippen, kun je NIET aanraken
woorden met specifieke uitgangen: -iek, -theek, -heid, -ing, -schap (zie p. 233 uit je boek voor meer uitgangen)
ook vrouwelijk: zeeën en rivieren
gebruik de verwijswoorden ze/zij, haar

Slide 6 - Tekstslide

stappenplan voor het bepalen van het juiste woordgeslacht

Bepaal wat je antecedent is (waarnaar verwijst je verwijswoord?)
Is dat antecent een de-woord of een het-woord?
Bij een d-woord: is het een mannelijk of een vrouwelijk woord (kun je het aanraken (m) of juist niet (v))?
Gebruik het juiste verwijswoord!

Slide 7 - Tekstslide

Kies het juiste verwijswoord:

De politie wil meer personeel aannemen, omdat .... voor steeds hetere vuren komt te staan.
A
het
B
hij
C
ze

Slide 8 - Quizvraag

Kies het juiste verwijswoord:

Als u wilt dat ik de brief naar onze klanten verstuur, moet u ... wel eerst ondertekenen.
A
haar
B
hem
C
het

Slide 9 - Quizvraag

Kies het juiste verwijswoord:

Nu die mooie klassieke radio het niet meer doet, moet ik ... laten repareren.
A
het
B
haar
C
hem

Slide 10 - Quizvraag

Nog eentje dan. Kies het juiste verwijswoord:

De volleybalvereniging heeft in verband met corona al ... sportieve en sociale activiteiten moeten staken.
A
haar
B
zijn
C
hun

Slide 11 - Quizvraag

Dus....
Bepaal wat je antecedent is (waarnaar verwijst je verwijswoord?)
Is dat antecent een de-woord of een het-woord?
Bij een d-woord: is het een mannelijk of een vrouwelijk woord (kun je het aanraken (m) of juist niet (v))?
Gebruik het juiste verwijswoord! (zie p. 232)

Slide 12 - Tekstslide

Verschil tussen zij, hen en hun
  • derde persoon meervoud in het Nederlands
  • in spreektaal mag je het door elkaar gebruiken, maar in schrijftaal niet.
  • duidelijk verschil in functie

Slide 13 - Tekstslide

wanneer gebruik je welk woord?
zij: onderwerp in de zin (degenen die iets doen)

hen: lijdend voorwerp in de zin
na een voorzetsel

hun: bij een meewerkend voorwerp zonder voorzetsel
als bezittelijk voornaamwoord

Slide 14 - Tekstslide

Kies het juiste verwijswoord:

Vroeg of laat zal een van ... met de waarheid voor de dag moeten komen.
A
ze
B
hen
C
hun

Slide 15 - Quizvraag

Kies het juiste verwijswoord:

Hoewel de docent .... drie keer gewaarschuwd had, gingen ... gewoon door met praten.
A
hen, ze
B
hen, hun
C
hun, ze
D
hun, hun

Slide 16 - Quizvraag

Vul het juiste verwijswoord (zij, hen, hun) in:

Nu de oude mensen niet meer voor zichzelf kunnen koken, bereidt 'Tafeltje Dekje' elke dag de maaltijd voor ....

Slide 17 - Open vraag

Dus...
zij: onderwerp in de zin (degenen die iets doen)

hen: lijdend voorwerp in de zin
na een voorzetsel

hun: bij een meewerkend voorwerp zonder voorzetsel
als bezittelijk voornaamwoord

Slide 18 - Tekstslide

Verschil tussen dat en wat (p.233)
'dat': bij onzijdige zelfstandige naamwoorden
Het huis dat daar gebouwd wordt...

'wat': in elk geval niet bij (onzijdige) zelfstandige naamwoorden!

Slide 19 - Tekstslide

Maar wanneer gebruik je 'wat' dan wel?

Gebruik 'wat' als verwijswoord bij een antecedent van de soort:
  • onbepaald voornaamwoord: alles, iets, niets, het enige
  • overtreffende trap: leukste, liefste, slechtste, beste
  • zin: "De docent gaf mij strafwerk, wat ik heel vervelend vond."

Slide 20 - Tekstslide

Kies het juiste verwijswoord:

De aannemer had voor de verbouwing de verkeerde kozijnen besteld, ... hem op een flinke schadepost kwam te staan.
A
dat
B
wat

Slide 21 - Quizvraag

Kies het juiste verwijswoord:

In een concern ... zoveel vestigingen in het buitenland heeft, moet de voertaal wel Engels zijn.
A
dat
B
wat

Slide 22 - Quizvraag

Kies het juiste verwijswoord:

Het beste ... jullie vriend kan doen is met deze feiten naar de politie gaan.
A
dat
B
wat

Slide 23 - Quizvraag

Dus....
'dat': bij onzijdige zelfstandige naamwoorden

'wat': bij onbepaalde voornaamwoorden, de overtreffende trap en zinnen als antecedent.

Slide 24 - Tekstslide

Verschil tussen 'waarover' en 'over wie' en soortgelijke.
waar+voorzetsel (waarover, waarmee, waarop, waarvan): 
bij zaken en dieren

 voorzetsel + wie (over wie, met wie, op wie, van wie): 
bij mensen

Slide 25 - Tekstslide

Vul het juiste verwijswoord in:

Van de directie mocht Niels het T-shirt .... de tekst 'I am the devil' stond, niet meer aan naar de les.
A
waarop
B
op wie

Slide 26 - Quizvraag

Vul het juiste verwijswoord in:

Elise heeft de jongen .... ze deze prachtige cd's cadeau kreeg, hartelijk bedankt.
A
waarvan
B
van wie

Slide 27 - Quizvraag

Vul het juiste verwijswoord in:

Als ze de kans kreeg, las Merle stiekem alle appjes .... haar vriend antwoord had gegeven.
A
waarmee
B
met wie

Slide 28 - Quizvraag

Onduidelijk verwijzen
Het gekozen verwijswoord is niet (grammaticaal) fout, maar het is onduidelijk waarnaar het verwijst:
'De pr-medewerkster zei tegen de schoolleiding dat ze vaker contact met de ouders van de leerlingen moest zoeken.'

'Ze' kan in deze zin naar twee antecedenten verwijzen: de pr-medewerkster
 én de schoolleiding. Onduidelijk dus. 
Dit los je op door in deze zin juist geen verwijswoord te gebruiken, maar het bedoelde znw te herhalen.

Slide 29 - Tekstslide

Een afsluitende opdracht

Slide 30 - Tekstslide

Het mooiste Nederlandse boek ... ik ooit gelezen heb is 'Blauwe plekken' van Anke de Vries.

Vincent kent wel een meisje ... wel kan helpen met de opmaak van onze PO.
Het waterschap heeft besloten .... tarieven voor de afvoer van hemelwater te verhogen.
Veel mensen zijn blij met een vriend of vriendin ... ze alles kunnen vertellen ... hen dwarszit.
wat
dat
zijn
aan wie
waaraan
haar
die
dat

Slide 31 - Sleepvraag

Nu zelf aan de slag:

Theorie op p. 232-235
Opdrachten 1 t/m 8, p. 234-236

Zie ook je studiewijzer voor de opdrachten.

Slide 32 - Tekstslide