6.4. Lezen

6.4 Lezen
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

6.4 Lezen

Slide 1 - Tekstslide

Lesopbouw


1. Voorkennis activeren

2. Lesdoel deze les

3. Instructie

4. Zelfstandig werken

5. Afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Welke signaalwoorden horen er bij een oorzaak-gevolg tekstverband?
A
doordat, daardoor, met als gevolg
B
ten eerste, daarna, vervolgens, tot slot
C
maar, echter, toch, integendeel
D
zoals, bijvoorbeeld, zo, ter illustratie

Slide 3 - Quizvraag

Welke signaalwoorden horen er bij een opsommend tekstverband?
A
doordat, waardoor, met als gevolg
B
ten eerste, daarna, vervolgens, ook, verder
C
maar, echter, toch, integendeel
D
zoals, bijvoorbeeld, zo, ter illustratie

Slide 4 - Quizvraag

Welke signaalwoorden horen er bij een tegenstellend tekstverband?
A
doordat, daardoor, met als gevolg
B
maar, echter, toch, integendeel
C
dus, daarom, concluderend, kortom
D
maar, echter, toch, integendeel

Slide 5 - Quizvraag

Welke signaalwoorden horen er bij een voorbeeldgevend tekstverband?
A
dus, daarom, concluderend, kortom
B
doordat, daardoor, met als gevolg van
C
zoals, bijvoorbeeld, zo, ter illustratie
D
ten eerste, daarna, vervolgens, ook

Slide 6 - Quizvraag

Welke signaalwoorden horen er bij een concluderend tekstverband?
A
zoals, bijvoorbeeld, zo, ter illustratie van
B
dus, daarom, concluderend, kortom
C
ten eerste, daarna, vervolgens, ook, tot slot
D
doordat, daardoor, met als gevolg

Slide 7 - Quizvraag

Lesdoelen deze les

1. Aan het einde van de les ken je de basisbegrippen: onderwerp, hoofdgedachte, alinea, tekstopbouw en publiek.

2. Aan het einde van de les ken je de verschillende manieren van lezen en kun je ze toepassen. 

3. Aan het einde van de les ken je de vier tekstsoorten en de tekstdoelen die daarbij horen.

4. Aan het einde van de les ken je de signaalwoorden die een tekstverband aangeven en je herkent het tekstverband. 

Slide 8 - Tekstslide

Manieren van lezen:
  1. Nauwkeurig lezen: Je wilt de tekst begrijpen. Daarom lees je die tekst aandachtig. Een leesboek bijvoorbeeld lees je nauwkeurig.
  2.  Verkennend lezen: Je wilt weten met wat voor tekst je te maken hebt en of die tekst bruikbaar is. Je bekijkt de tekst zonder hem echt te lezen. 
  3. Studerend lezen:  je leest de tekst omdat je hem bijvoorbeeld moet je leren voor een proefwerk. De meeste schoolboeken lees je studerend.
  4. Zoekend lezen: je hebt een vraag en daar wil je een antwoord op. Dat antwoord zoek je in de tekst. Je leest zoekend als je bijvoorbeeld een woord opzoekt in een woordenboek.

Slide 9 - Tekstslide

Tekstdoelen en tekstsoorten

Een schrijver heeft altijd een doel met een tekst:

  • - informeren: de schrijver geeft vooral feiten (informerende tekst)
  • - overtuigen: de schrijver verdedigt een mening met argumenten (overtuigende tekst). 
  • - amuseren: de schrijver wil de lezer vermaken (amuserende tekst).
  • - activeren: de schrijver probeert de lezer iets te laten doen (activerende tekst).


Slide 10 - Tekstslide

Zelfstandig werken
  • Maak paragraaf 6.4 
  • Ben je klaar met paragraaf 6.4? Dan ga je verder met de leestaak. Dit wordt ook het huiswerk.
  • Je mag zachtjes overleggen, maar alleen met je buurman of buurvrouw.

Slide 11 - Tekstslide

Afsluiting: lesdoel controle

Doel 1: Aan het einde van de les ken je de verschillende manieren van lezen en kun je ze toepassen. 

  • Welke 4 verschillende manieren van lezen kun je opnoemen?

Doel 2.  Aan het einde van de les ken je de vier tekstsoorten en de tekstdoelen die daarbij horen.

  • Welke 4 tekstsoorten met bijbehorende teskstdoelen ken je?


Slide 12 - Tekstslide