Blok 1 (hfd 1)
1 / 18
Lesduur is: 12 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Nederland werd in 1815 een constitutionele monarchie.
Wat is dat?
Wat is dat?
A
Een koninkrijk met een grondwetsherziening.
B
Een democratie met een grondwet.
C
Een koninkrijk met een grondwet.
D
Een democratie in een rechtsstaat.
Slide 2 - Quizvraag
Waarom is 1848 een belangrijk jaar?
Slide 3 - Open vraag
Noem een reden waarom in 1848 de grondwet werd gewijzigd?
A
De koning wilde een democratischer bestuur.
B
De socialisten wilden het Caoutchoucartikel.
C
De liberalen wilden democratie voor alle burgers.
D
De koning was bang voor een opstand.
Slide 4 - Quizvraag
Welke drie politieke stromingen waren er in de 19e eeuw?
A
Socialisten, Confessionelen en Liberalen.
B
Socialisten, Confessionelen en Centralen.
C
Liberalen, Centralen en Geallieerden.
D
Liberalen, Feministen en Geallieerden.
Slide 5 - Quizvraag
Over welk onderwerp verschilden de Liberalen en de Confessionelen van mening?
A
Het Caoutchoucartikel.
B
De sociale kwestie.
C
De Schoolstrijd.
D
De reformatie.
Slide 6 - Quizvraag
Over welk onderwerp hadden de socialisten en de liberalen een meningsverschil.
A
Het Caoutchoucartikel.
B
De sociale kwestie.
C
De schoolstrijd.
D
De reformatie.
Slide 7 - Quizvraag
Welke politieke partij hoort bij de Protestanten?
A
De RKSP
B
De ARP
C
De SDAP
D
De Liberale Unie
Slide 8 - Quizvraag
Welke partij hoort bij Pieter Jelles Troelstra?
A
De RKSP
B
De ARP
C
De SDAP
D
De Liberale Unie
Slide 9 - Quizvraag
Noteer alles wat jij weet over het onderwerp '1e feministische Golf'.
Slide 10 - Open vraag
Welke wens werd voor de Liberalen vervuld met de Pacificatie van 1917?
A
Invoering algemeen kiesrecht.
B
Invoering evenredige vertegenwoordiging.
C
Gelijkstelling openbaar en bijzonder onderwijs.
D
Invoering correctief referendum.
Slide 11 - Quizvraag
Welke wens werd voor de Socialisten vervuld met de Pacificatie van 1917?
A
Invoering algemeen kiesrecht.
B
Invoering evenredige vertegenwoordiging.
C
Gelijkstelling openbaar en bijzonder onderwijs.
D
Invoering correctief referendum.
Slide 12 - Quizvraag
De 1e en 2e kamer mogen ministers vragen stellen. Dit noemen we;
A
Het recht van budget.
B
Het recht van enquête.
C
Het recht van interpellatie.
D
Het recht van initiatief.
Slide 13 - Quizvraag
Welk recht heeft de 2e kamer wel, maar de 1e kamer niet?
A
Het recht van amendement.
B
Het recht van budget.
C
Het recht van interpellatie.
D
Het recht van enquête.
Slide 14 - Quizvraag
Na de Tweede Kamerverkiezingen vormen partijen een coalitie, zodat;
A
Zij genoeg stemmen hebben in de provinciale staten.
B
Zij minstens 50 zetels hebben.
C
Zij genoeg stemmen hebben in de 2e kamer.
D
Zij genoeg stemmen hebben in het land.
Slide 15 - Quizvraag
De partijen die niet in de coalitie zitten, zijn;
A
De wetgevende macht.
B
De uitvoerende macht.
C
De regering.
D
De oppositie.
Slide 16 - Quizvraag
Noem voorbeelden van klassieke grondrechten.
Slide 17 - Open vraag
Welke drie machten zijn in Nederland gescheiden?
A
parlement, regering en kabinet.
B
Gemeente, provincie en landelijke macht.
C
Wetgevende, uitvoerende en invoerende macht.
D
Wetgevende, uitvoerende en rechtelijke macht.
