§ 2.2 Ga je sparen of beleggen?

§ 2.1 Hoe geef jij je geld uit?
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

§ 2.1 Hoe geef jij je geld uit?

Slide 1 - Tekstslide

§ 2.2 Ga je sparen of beleggen?

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
In deze les leer je:
  • welke redenen er zijn om te sparen
  • hoe je enkelvoudige rente berekent
  • hoe je samengestelde rente berekent
  • wat het gevolg van inflatie is voor je spaargeld
  • wat de kenmerken zijn van beleggen

Slide 3 - Tekstslide

Spaarmotieven
Spaarmotieven = redenen om te sparen.

Sparen voor een doel:
om na een tijd iets duurs te kunnen kopen.
Sparen uit voorzorg (zekerheidsmotief):
een buffer opbouwen voor onvoorziene uitgaven.
Sparen voor de rente (vermogensmotief):
Als de rente heel laag is, zullen nog maar weinig mensen om deze reden sparen.




Slide 4 - Tekstslide

Rente
Over je spaargeld ontvang je rente of interest.


De rente op je spaarrekening is afhankelijk van:
  • het rentepercentage. Vast of variabel.
  • de hoogte van het spaarbedrag.
  • de periode dat het geld op je spaarrekening staat.


Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Enkelvoudige rente
Op een spaardeposito staat je geld langere tijd vast tegen een vaste rente. 
Als je na elk jaar het  rentebedrag uitgekeerd krijgt, blijft je spaartegoed gelijk. In zo'n geval ontvang je enkelvoudige rente.

Slide 7 - Tekstslide

Berekening enkelvoudige rente
Berekening enkelvoudige rente:




Voorbeeld:
Spaarbedrag € 2.500, rente 1,6%.
Rente over een periode van drie jaar:
0,016 × € 2.500 × 3 = € 120

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Je zet €1.500 op een spaardeposito met 2,5% rente. Hoeveel rente ontvang je na 3 jaar. Schrijf je berekening op!

Slide 10 - Open vraag

Samengestelde rente
Samengestelde rente of ‘rente op rente’:
  • Rente wordt na elk jaar bijgeschreven bij het spaartegoed.
  • In het volgende jaar krijg je rente over je spaarbedrag plus de bijgeschreven rente.

Slide 11 - Tekstslide

Berekening samengestelde rente
Formule:

Stap 1 = (100 + rente ) : 100
Stap 2 = begingetal x antwoord stap 1 ^ aantal jaar

Let op!
Uitkomst = beginbedrag + rente





Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Je stort €1000 op de bank. De rente is 2%. Hoeveel is je saldo na 3 jaar? (samengestelde rente)

Slide 14 - Open vraag

Koopkracht van je spaargeld
Koopkracht van je spaargeld is afhankelijk van de rente en de inflatie.
Nominale rente: de rente waarmee de bank rekent, je spaartegoed neemt toe.
Door inflatie → spaargeld minder waard.
Reële rente: nominale rente gecorrigeerd met de inflatie.


Slide 15 - Tekstslide

Koopkracht van je spaargeld

Slide 16 - Tekstslide

Beleggen
Beleggen = je koopt iets waarvan je verwacht dat de waarde zal stijgen.
Bijvoorbeeld beleggen in: aandelen, obligaties, goud of gebouwen.

Rendement = wat je met beleggen verdient.
kán hoger zijn dan de rente op een spaarrekening, maar ook lager.

Obligatie = lening aan een bedrijf of aan de overheid tegen een vaste rente.

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Afsluiten

Slide 19 - Tekstslide


Leerdoelen waren voor mij duidelijk.
😒🙁😐🙂😃

Slide 20 - Poll

Weet je welke redenen er zijn om te sparen


Ja
Nee
Ik moet hier nog op studeren

Slide 21 - Poll

Kan je enkelvoudige rente berekenen

Ja
Nee
Ik moet hier nog op studeren

Slide 22 - Poll

Kan je samengestelde rente berekenen


Ja
Nee
Ik moet hier nog op studeren

Slide 23 - Poll

Weet je wat het gevolg van inflatie is voor je spaargeld
Ja
Nee
Ik moet hier nog op studeren

Slide 24 - Poll

Weet je wat de kenmerken zijn van beleggen

Ja
Nee
Ik moet hier nog op studeren

Slide 25 - Poll