Beroepsoriëntatie LW7 - Les 5

 Beroepsoriëntatie
Lesweek 7: Specifieke Doelgroepen


Klassen: 238ABCD
Datum: week van 9 oktober
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
BeroepsorientatieMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

 Beroepsoriëntatie
Lesweek 7: Specifieke Doelgroepen


Klassen: 238ABCD
Datum: week van 9 oktober

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke doelgroep gaan we bespreken deze les?

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Deel 1 
 4 lesuren (4x45 min)  

Slide 3 - Tekstslide

Deel 1; 45 minuten
Programma deel 1 
1.  AWR 
2. Terugblik op vorige week en eindopdracht
3. Lesdoelen GGZ
4. Theorie GGZ
5. Aan de slag


Vervolg specifieke doelgroepen "Verslavingszorg"

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aanwezigheidsregistratie
Aanwezigheid zal door de docent geregistreerd worden. Aanwezigheid kan meerdere malen tijdens de les worden gedaan. Bij vroegtijdig verlaten van de les, zonder geldige reden, zal je op 'ongeoorloofd afwezig' staan. 

Ben je te laat? Geef dit dan door aan het einde van de les aan de docent. Dit is jouw verantwoordelijkheid. 

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is geriatrie?
A
Ouderenzorg
B
Gehandicaptenzorg
C
Justitiële Inrichting

Slide 6 - Quizvraag

Het specialisme geriatrie richt zich op de diagnostiek en behandeling van oudere mensen met ingewikkelde ziekteproblemen. Het gaat om ziektebeelden die veroorzaakt worden door veroudering, of die sterk door veroudering beïnvloed worden.
Welk stadium hoort bij- beginnende dementie?
A
Verzonken ik
B
Bedreigde ik
C
De verborgen ik
D
Verdwaalde ik

Slide 7 - Quizvraag

  1. bedreigd
  2. verdwaald
  3. verborgen
  4. verzonken
Waar staat N.A.H. & L.V.B. voor?

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke verschillende soorten justitiële inrichtingen zijn er in Nederland?

Slide 9 - Woordweb

gevangenis
justitiële jeugdinrichting (jeugdgevangenis)
detentiecentrum (in afwachting van een veroordeling)
tbs-kliniek (terbeschikkingstelling)
Welke vragen heb je op dit moment over de eindopdracht?

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoelen deel GGZ: 


  • Je kunt benoemen wat de term GGZ inhoud
  • Je kunt een aantal verschillende stoornissen binnen de GGZ benoemen.
  • Je kunt toelichten wat de DSM V is

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Theoretische gedeelte 1 GGZ 
Pak je pen/papier/laptop erbij voor aantekeningen!!

Houd rekening met elkaar en focus je op de instructie/uitleg!       

LET OP!  schrijf belangrijke begrippen op!
 

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat verstaan we onder de GGZ? 
Ruim 4 op de 10 Nederlanders krijgen in hun leven te maken met psychische problemen. De overheid wil dat mensen met psychische problemen passende hulp krijgen via de huisarts, basis GGZ of gespecialiseerde GGZ.

GGZ staat voor geestelijke gezondheidszorg. Dit is gezondheidszorg die zich richt op het voorkomen en behandelen van psychische aandoeningen, zoals depressie, angst, ADHD, autisme en persoonlijkheidsstoornissen. Met geestelijke gezondheidszorg werken we eraan om mensen met een psychische aandoening zo gewoon mogelijk te laten leven.

Slide 13 - Tekstslide

Zie ook het boek/licentie Mensen paragraaf 14.4 

Wanneer naar GGZ?
Bij lichte, matige of ernstige psychische problemen of aandoeningen kun je terecht bij een GGZ-instelling. Voorbeelden van psychische aandoeningen:
Angst
Depressie
ADHD
Autisme
Dwangstoornis
Eetstoornis
Paniekaanvallen
Schizofrenie
PTSS





Aan de slag:
Kies 1 psychische aandoening - waar je nog niet veel van weet - en ga online op zoek naar informatie hierover. Zorg dat je in eigen woorden kan vertellen wat de aandoening inhoud.
timer
10:00

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het doel van GGZ?
Het doel van de GGZ is om mensen te helpen hun mentale en emotionele welzijn te verbeteren. 
Dit kan worden bereikt door het behandelen van symptomen van mentale en emotionele problemen, stoornissen en aandoeningen. Hierdoor voelt de patiënt zich beter, kan hij beter functioneren in zijn dagelijkse leven en heeft hij een betere kwaliteit van leven.
Het doel is ook om patiënten te leren omgaan met hun problemen, zodat ze hun symptomen kunnen beheersen en zichzelf kunnen helpen in situaties waarin ze zich slecht voelen.

Daarnaast kan de geestelijke gezondheidszorg ook gericht zijn op preventie, door het aanbieden van voorlichtingsprogramma's en andere interventies.






Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent DSM V?
DSM staat voor Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders. 

Dit is een classificatiesysteem waarin verschillende psychische stoornissen zijn opgenomen. 

Op basis van wetenschappelijke inzichten zijn er internationale afspraken gemaakt over welke criteria van toepassing zijn op een bepaalde psychische stoornis. 

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Deel 2
4 lesuren (3x 45 min)

Slide 17 - Tekstslide

Deel 2: 45 minuten
Programma deel 2 Verslavingszorg
1. Terugblik op deel 1 GGZ
2. Lesdoelen deel 2 Verslavingszorg
3. Theorie Verslavingszorg 
4. Check lesdoelen deel Verslavingszorg

Vervolg specifieke doelgroepen "Dak- en thuislozen"

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat verstaan we onder verslaving? 
Toestand waarin een persoon fysiek en/of mentaal afhankelijk is van/niet zonder kan:
X Een verslavend middel
X Lustbevredigend gedrag


Verslaving is een psychische aandoening. En valt onder de DSM V (Diagnostiekboek-zie volgende dia). 

Wat alle verslavingen gemeen hebben is dat de afhankelijkheid lang kan blijven duren en zowel lichamelijk,  psychisch als sociaal schadelijke gevolgen heeft voor de verslaafde persoon.

Slide 19 - Tekstslide

Zie ook het boek/licentie Mensen paragraaf 14.4 

Diagnose 
In de DSM V  zijn er 11 criteria waar iemand aan voldoet bij een verslaving.  Zie volgende dia. 
Verslaving - hersenziekte: 
Bij het ontstaan van verslaving zijn verschillende delen van de hersenen betrokken:
- Het beloningscentrum. Dit centrum in de hersenen zorgt ervoor dat je je lekker voelt.
- Het geheugen. Het geheugen zorgt ervoor dat je positieve ervaringen herinnert.
- De nieuwe hersenen. Een deel van de nieuwe hersenen zorgt ervoor dat niet meteen toegegeven wordt aan allerlei verlangens.
Bij mensen die een vergroot risico op verslaving lopen en bij verslaafden functioneren deze delen van de hersenen anders of minder goed. Sommige medicatie kan op deze delen van de hersenen ingrijpen.

Slide 20 - Tekstslide

DSM V- Diagnostiek boek. 
Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM) is een classificatiesysteem waarin internationale afspraken zijn gemaakt over welke criteria van toepassing zijn op een bepaalde psychische stoornis op basis van (nieuwe) wetenschappelijke inzichten. 

Vertaal ook dit naar je eigen woorden en naar dit van je klas.
Betrek daarbij woorden als gevoeligheid, (erfelijkheid) 


Achtergrondinfo:
Verslaving valt onder de psychische ziektebeelden.
De één heeft een grotere kans op verslaving dan de ander. Bij mensen waar de kans op verslaving groter is, werken bepaalde delen in de hersenen anders of minder goed. Het beloningssysteem in de hersenen is hierbij erg belangrijk. Als dit minder goed werkt is iemand minder in staat om te genieten. Het gebruik van drugs levert dan een positieve ervaring op en dat maakt iemand vatbaarder voor verslaving. Voor een deel is dit genetisch bepaald.


Wanneer kan je dan verslaafd worden? 
- Alle lagen van de bevolking. 

In de westerse maatschappij wordt er vaak gekeken naar verslaving vanuit:
                                              bio-psychosociale model: 

Drie componenten spelen een rol: 
- Erfelijkheid (aanleg voor gevoeligheid) (BIO)- genetische aanleg 
- Persoonlijkheidsontwikkeling (PSYCHO)- persoonlijke ontwikkeling 
- Omgevingsfactoren (SOCIAAL)  - omstandigheden (vrienden, omgeving, gezin) 

Slide 21 - Tekstslide

DSM V- Diagnostiek boek. 
Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM) is een classificatiesysteem waarin internationale afspraken zijn gemaakt over welke criteria van toepassing zijn op een bepaalde psychische stoornis op basis van (nieuwe) wetenschappelijke inzichten. 

Vertaal ook dit naar je eigen woorden en naar dit van je klas.
Betrek daarbij woorden als gevoeligheid, (erfelijkheid) 


Achtergrondinfo:
Verslaving valt onder de psychische ziektebeelden.
De één heeft een grotere kans op verslaving dan de ander. Bij mensen waar de kans op verslaving groter is, werken bepaalde delen in de hersenen anders of minder goed. Het beloningssysteem in de hersenen is hierbij erg belangrijk. Als dit minder goed werkt is iemand minder in staat om te genieten. Het gebruik van drugs levert dan een positieve ervaring op en dat maakt iemand vatbaarder voor verslaving. Voor een deel is dit genetisch bepaald.


Kenmerken volgens DSM V- 11 criteria 
  • Vaker en in grotere hoeveelheden gebruiken dan het plan was.
  • Meerdere mislukte pogingen gedaan om te minderen of te stoppen.
  • Veel tijd nodig hebben voor het gebruik en herstel.
  • Sterk verlangen voelen om te gebruiken. ''Hunkeren'' ook wel craving genoemd 
  • Door gebruik tekortschieten op werk, tijdens studie of thuis.
  • Blijven gebruiken ondanks dat het problemen meebrengt op het relationele vlak.


  • Hobby’s, sociale activiteiten of werk opgeven door gebruik.
  • Voortdurend gebruiken, zelfs als iemand daardoor in gevaar komt.
  • Voortdurend gebruiken, ondanks dat iemand weet dat het gebruik lichamelijke of psychische problemen met zich meebrengt of verergert.
  • Grotere hoeveelheden nodig hebben om het effect nog te voelen (tolerantie).
  • Onthoudingsverschijnselen ervaren, die minder hevig worden door meer te gebruiken 

Slide 22 - Tekstslide

DSM V- Diagnostiek boek. 
Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM) is een classificatiesysteem waarin internationale afspraken zijn gemaakt over welke criteria van toepassing zijn op een bepaalde psychische stoornis op basis van (nieuwe) wetenschappelijke inzichten. 

Bij de rode woorden stilstaan! Dit zijn begrippen!


Heb jij goed opgelet???
Check je kennis op de volgende dia's! 

Slide 23 - Tekstslide

Je referentiekader wordt bepaald door de mensen met wie je omgaat.
Familie, vrienden, opleiding, maar ook de media.
Door verschillen van de referentiekader kunnen er communicatieproblemen ontstaan.

Je begrijpt de ander niet omdat je totaal anders denkt, andere interesse hebt of een andere politieke overtuiging of levensbeschouwing.

Is een verslaving een psychisch aandoening volgens DSM-V?
A
Ja
B
Nee

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat bedoelen we met het begrip 'tolerantie' als we het hebben over verslaving?
A
Je vindt het normaal om in je dagelijkse leven middelen te gebruiken en vind het gek dat mensen zich daarom druk maken.
B
Je vind het normaler om middelen te gebruiken naarmate je verslaafd raakt
C
Je hebt steeds meer nodig om hetzelfde effect te krijgen
D
Je bent soepeler in het nemen van het middel

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het bio-psychosociale model zegt dat een verslaving ontstaat door:
A
een verandering van het menselijk beloningssysteem
B
erfelijke aanleg, omgeving (sociaal) en persoonlijke ontwikkeling
C
een verandering van het menselijk brein
D
door buitensporig gebruik van bepaalde middelen

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer kan je dan verslaafd worden? 
- Alle lagen van de bevolking. 

In de westerse maatschappij wordt er vaak gekeken naar verslaving vanuit:
                                              bio-psychosociale model: 

Drie componenten spelen een rol: 
- Erfelijkheid (aanleg voor gevoeligheid) (BIO)- genetische aanleg 
- Persoonlijkheidsontwikkeling (PSYCHO)- persoonlijke ontwikkeling 
- Omgevingsfactoren (SOCIAAL)  - omstandigheden (vrienden, omgeving, gezin) 

Slide 27 - Tekstslide

DSM V- Diagnostiek boek. 
Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM) is een classificatiesysteem waarin internationale afspraken zijn gemaakt over welke criteria van toepassing zijn op een bepaalde psychische stoornis op basis van (nieuwe) wetenschappelijke inzichten. 

Vertaal ook dit naar je eigen woorden en naar dit van je klas.
Betrek daarbij woorden als gevoeligheid, (erfelijkheid) 


Achtergrondinfo:
Verslaving valt onder de psychische ziektebeelden.
De één heeft een grotere kans op verslaving dan de ander. Bij mensen waar de kans op verslaving groter is, werken bepaalde delen in de hersenen anders of minder goed. Het beloningssysteem in de hersenen is hierbij erg belangrijk. Als dit minder goed werkt is iemand minder in staat om te genieten. Het gebruik van drugs levert dan een positieve ervaring op en dat maakt iemand vatbaarder voor verslaving. Voor een deel is dit genetisch bepaald.


Deel 3 

Slide 28 - Tekstslide

4x 45 min = 3 klokuren 

1. AWR  (start 10 min) 
2. Terugblik op vorige week (15-20 min) 
3. Terugblik-+ herhaling eindopdracht beroepsoriëntatie /vragen (10-15 min) 
3. Lesdoelen deze week versus deel 1 (5 min)  = totaal 45 min 

4. Leeractiviteiten- thema's centraal (5 min)
5. Korte theorie (begrippen + kwetsbaarheid) (15 min) 
6. Leeractiviteit (60 min) 
Nabespreken leeractiviteit -10 min 
Totaal - 90


8. Korte theorie begrippen (15 min)
9. Vragenrondje (10 min) 
9. Afsluiting (lesdoelen check) - 20 min 
Programma deel 3 
Dak- en thuislozen
1. AWR 
2. Energizer
3. Lesdoelen Dak- en Thuislozen
4. Theorie Dak- en Thuislozen
5. Aan de slag 
6. Check lesdoelen

7. Werken aan eindopdracht


Slide 29 - Tekstslide

4x 45 min = 3 klokuren 

1. AWR  (start 10 min) 
2. Terugblik op vorige week (15-20 min) 
3. Terugblik-+ herhaling eindopdracht beroepsoriëntatie /vragen (10-15 min) 
3. Lesdoelen deze week versus deel 1 (5 min)  = totaal 45 min 

4. Leeractiviteiten- thema's centraal (5 min)
5. Korte theorie (begrippen + kwetsbaarheid) (15 min) 
6. Leeractiviteit (60 min) 
Nabespreken leeractiviteit -10 min 
Totaal - 90


8. Korte theorie begrippen (15 min)
9. Vragenrondje (10 min) 
9. Afsluiting (lesdoelen check) - 20 min 
Aanwezigheidsregistratie
Aanwezigheid zal door de docent geregistreerd worden. Aanwezigheid kan meerdere malen tijdens de les worden gedaan. Bij vroegtijdig verlaten van de les, zonder geldige reden, zal je op 'ongeoorloofd afwezig' staan. 

Ben je te laat? Geef dit dan door aan het einde van de les aan de docent. Dit is jouw verantwoordelijkheid. 

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

  1. Een slager is 1.80 meter en heeft schoenmaat 43. Wat weegt hij?
  2. Het is groen en het zit op een hekje?
  3. Waar zit je op, slaap je in en poets je je tanden mee?


Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoelen deel 3 Dak- en Thuislozen
Je kunt:

- Beschrijven wat het verschil is tussen dak- en thuisloos
- Uitleggen welke oorzaken/ reden er vooraf kunnen gaan aan dak- en thuisloos worden
- Benoemen welke organisaties er zijn voor dak- en thuislozen

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dak- en Thuislozen
Geef voor jezelf antwoord op de volgende vragen:
  1.  Wat is het verschil tussen dak- en thuisloos?
  2. Hoeveel mensen zijn er dak- en thuisloos in Nederland? 
  3. Hoeveel jongeren zijn er dak- en thuisloos in Nederland?
  4. Wat zouden reden/ oorzaken kunnen zijn om dak- en thuisloos te worden?


timer
10:00

Slide 33 - Tekstslide

1. 32.000
2. 12.500
3. Er is een verschil tussen dakloos en thuisloos.
U bent dakloos als u:
-geen vaste woonplaats of verblijfplaats heeft
-geen adres om te wonen of te logeren heeft
-niet ingeschreven staat op een adres in het bevolkingsregister.

U bent thuisloos als u steeds wisselt van onderdak of woonplaats. Een thuisloze staat soms wel ingeschreven in het bevolkingsregister. Vaak is dat op het adres van een familielid of kennis waar het meest wordt overnacht. Het kan ook de plek zijn waar spullen staan.

4.
  • Schulden door te hoge woonlasten.
  • Niet goed met geld omgaan en in de schulden terecht komen waardoor men op den duur het huis wordt uitgezet.
  • Huurachterstand.
  • Verslaving aan drugs, alcohol, gokken, koopziek.
  • Brand.
  • Psychiatrische problemen waardoor iemand niet goed voor zichzelf kan of wil zorgen.
  • Uit huis gezet worden na ruzie met partner of ouder(s).
  • Van huis weggelopen.
  • Op de vlucht zijn voor iets of iemand.
  • Echtscheiding of verbroken relaties.

Slide 34 - Link

Deze slide heeft geen instructies



We kijken nu naar het programma: Jurre's Date met Ellie - Ellie was dakloos. Kijkvragen:
- Hoe komt het dat Ellie dak- en thuisloos werd?
- Hoe is het met de hulp die Ellie ontving in Nederland?

Slide 35 - Tekstslide

1. 32.000
2. 12.500
3. Er is een verschil tussen dakloos en thuisloos.
U bent dakloos als u:
-geen vaste woonplaats of verblijfplaats heeft
-geen adres om te wonen of te logeren heeft
-niet ingeschreven staat op een adres in het bevolkingsregister.

U bent thuisloos als u steeds wisselt van onderdak of woonplaats. Een thuisloze staat soms wel ingeschreven in het bevolkingsregister. Vaak is dat op het adres van een familielid of kennis waar het meest wordt overnacht. Het kan ook de plek zijn waar spullen staan.

4.
  • Schulden door te hoge woonlasten.
  • Niet goed met geld omgaan en in de schulden terecht komen waardoor men op den duur het huis wordt uitgezet.
  • Huurachterstand.
  • Verslaving aan drugs, alcohol, gokken, koopziek.
  • Brand.
  • Psychiatrische problemen waardoor iemand niet goed voor zichzelf kan of wil zorgen.
  • Uit huis gezet worden na ruzie met partner of ouder(s).
  • Van huis weggelopen.
  • Op de vlucht zijn voor iets of iemand.
  • Echtscheiding of verbroken relaties.

Slide 36 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Lezen uit BOOM
Aan de slag:

Lees met elkaar 2.1. stuk over de Maatschappelijke Opvang uit BOOM Professional Maatschappelijke Zorg.

- Welke organisatie bieden er in Rotterdam en omstreken onderdak aan dak- en thuislozen?
- Zou jij met deze doelgroep willen werken? Leg uit waarom wel/ niet?

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 38 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Check lesdoelen deze week
Noteer in 1 minuut.......................

- Welke doelgroepen hebben we deze week besproken?

- Wat heb je deze week voor nieuws geleerd?

- Wat neem je mee uit de lessen?

We bespreken het kort met elkaar na!
timer
1:00

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Eindopdracht
1Welke onderdelen kunnen jullie al hebben uitgewerkt?

  • Maak een voorkant
  • Maak een inhoudsopgave
  • Schrijf een inleiding

  • je 1 werkveld kiest (bijvoorbeeld gehandicaptenzorg) en schrijf kort over wat de gehandicaptenzorg inhoud.

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Eindopdracht
  • Kies vanuit dat werkveld 1 doelgroep (bijvoorbeeld licht verstandelijke beperkt) en werkt informatie hierover uit. Wat is het? Welke beperkingen heb je dan? (denk aan de ontwikkelgebieden lichamelijk, geestelijk en sociaal) Welke vormen van ondersteuning heb je? Welke kwaliteiten heb je nodig als je met deze doelgroep wil werken?





Pak de rubric er eens bij. Je hebt als je de bovenstaande punten uitwerkt - punt 1, 2, 3, 5, 6 en 7 al uitgewerkt! Goed bezig!

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Eindopdracht



Je kunt nu verder werken aan de eindopdracht!

Succes!

Vragen? Ik loop zo door de klas en beantwoordt ze graag!

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afsluiting

Bedankt voor jullie aandacht!  

Nog vragen? 

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies