vrijdag, 13/11/20

Heute
  • Herhaling ontleden 1e, 3e en 4e naamval
  • Herhaling voorzetsels 3e naamval 
  1. Logo.de - sehen
  2. Einleitung - Landeskunde (+1.1; 2.1)  - besprechen
  3. Naamvallen wiederholen
  4. Aufgaben 3.3 
  5. Wörter A - Aufgabe 3.4 - Auch lernen Wörter A

             


Programm
Lernziele für heute: 
Wörter
• Je kent de woorden uit woordenlijst A 
Grammatik
• Je kunt benoemen wat je uit je hoofd moet kennen rondom de naamvallen.

1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Heute
  • Herhaling ontleden 1e, 3e en 4e naamval
  • Herhaling voorzetsels 3e naamval 
  1. Logo.de - sehen
  2. Einleitung - Landeskunde (+1.1; 2.1)  - besprechen
  3. Naamvallen wiederholen
  4. Aufgaben 3.3 
  5. Wörter A - Aufgabe 3.4 - Auch lernen Wörter A

             


Programm
Lernziele für heute: 
Wörter
• Je kent de woorden uit woordenlijst A 
Grammatik
• Je kunt benoemen wat je uit je hoofd moet kennen rondom de naamvallen.

Slide 1 - Tekstslide

Aufgabe 1.1
b
1. Ze rijden soortgelijke routes langs haltes.
2. Haalt elektriciteit uit een bovenleiding.
3. O-Bus rijdt niet op rails.
4. 154 haltes.
5. De O-Bus is schoon ('sauber') en stil ('leise').

Slide 2 - Tekstslide

2,1

Slide 3 - Tekstslide

2. Naar Karinthië, Slovenië, Kroatië en (Oost-)Italië.
3. Als er maar één buis is, rijden tegenliggers heel dicht bij elkaar en kan er makkelijk een ongeluk gebeuren. Met twee buizen is dat risico er niet meer.

Slide 4 - Tekstslide

Grammatik: naamvallen
Voorkennis: Wat zijn de naamvallen?

Om het correct te kunnen invullen, zul je het een en ander uit je hoofd moeten leren.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Grammatik: naamvallen
Onderwerp (1e naamval):
Bezitsrelatie (2e naamval):
Meewerkend voorwerp (3e naamval):
Lijdend voorwerp (4e naamval):


Zinnen ontleden
wie / wat + gezegde = onderwerp
"van de" - het huis [van de ] man

Aan/voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend    voorwerp = meewerkend voorwerp

wie / wat + gezegde + onderwerp = lijdend voorwerp

Slide 24 - Tekstslide

Grammatik: naamvallen
Onderwerp (1e naamval):
Bezitsrelatie (2e naamval):
Meewerkend voorwerp (3e naamval):
Lijdend voorwerp (4e naamval):


Stappenplan
Zoek alle werkwoorden in de zin.
Zoek het onderwerp van de zin.
Zoek het lijdend voorwerp van de zin.
Zoek het meewerkend voorwerp van de zin. 

Slide 25 - Tekstslide

Dort kommt der Lehrer.
Welk zinsdeel is "der Lehrer"?
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp

Slide 26 - Quizvraag

Ich kenne den Lehrer.
Welk zinsdeel is "den Lehrer"?
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp

Slide 27 - Quizvraag

Ich habe meiner Mutter Blumen gekauft.
Welk zinsdeel is "meiner Mutter"?
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp

Slide 28 - Quizvraag

Aufgaben machen
  • Aufgabe 3.3; 4,4 machen im Arbeitsbuch.- Grammatik
  • Wörter Übung 3,4 - Wörter A
  • Ihr arbeitet selbstständig und seid still.
  • Was nicht fertig ist = Hausaufgabe

Slide 29 - Tekstslide

nach links
nach rechts
geradeaus
bei der Ampel
der Kreisverkehr
die Ecke
die Straße
gegenüber
die erste Staße
die zweite Straße
Sie laufen
u loopt
de tweede straat
de eerste straat
tegenover
de straat
de hoek
de rotonde
bij het stoplicht
rechtdoor
naar rechts
naar links

Slide 30 - Sleepvraag

Übersetzt: Het licht staat op rood.

Slide 31 - Open vraag

Übersetzt: afslaan

Slide 32 - Open vraag

Übersetzt: oversteken

Slide 33 - Open vraag

Übersetzt: op de rotonde

Slide 34 - Open vraag

Übersetzt: naar links, naar rechts

Slide 35 - Open vraag

Übersetzt: Wat zegt u?

Slide 36 - Open vraag

Grammatik: naamvallen
Wat moet je uit je hoofd leren?

  1. voorzetels die een bepaalde naamval krijgen.
  2. lidwoorden
  3. ein-groep
  4. der-groep

Slide 37 - Tekstslide

Grammatik: naamvallen
1. sein - werden - bleiben (koppelwerkwoorden)
2. -
3. mit - nach - bei - seit - von - zu - aus - außer - gegenüber - entgegen
4. durch - für - gegen - ohne - um - bis - entlang
Voorzetsels

Slide 38 - Tekstslide

Grammatik: naamvallen
Lidwoorden (der-groep)
M
O
V
MV
1e
der
das
die
die
2e
des -es
des -es
der
der
3e
dem
dem
der
den -n
4e
den
das
die
die

Slide 39 - Tekstslide

Grammatik: naamvallen
M
O
V
MV
1e
ein
ein
eine
keine
2e
eines -es
eines - es
einer
keiner
3e
einem
einem
einer
keinen -n
4e
einen
ein
eine
keine
Lidwoorden (ein-groep)

Slide 40 - Tekstslide

Grammatik: naamvallen
Verder nog....
der-groep
dies-, jed-, manch-, solch-, all-, 
ein-groep
kein-, mein-, dein-, sein-, ihr-, unser-, euer-, ihr-, Ihr-

Slide 41 - Tekstslide

Grammatik: naamvallen
1e: onderwerp
3e: meewerkend voorwerp
4e: lijdend voorwerp
Zinnen ontleden
Het zinsdeel kan bijvoorbeeld het...

Slide 42 - Tekstslide

Grammatik: naamvallen
Samengevat:
1. Zit er een voorzetsel in het zinsdeel?
Ja?          naamval invullen (zie vorige dia's) 

2. Nee?        zinnen ontleden (zie vorige dia's)
3. Naamval invullen. 

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide