Engels week 3
1 / 12
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
What is the Dutch word for 'stairs'?
A
De zolder
B
De tuin
C
De trap
D
De badkamer
Slide 2 - Quizvraag
What is the Dutch word for 'garage'?
A
De trap
B
De auto
C
De woonkamer
D
De garage
Slide 3 - Quizvraag
What is the Dutch word for 'bathroom'?
A
Het bad
B
De zolder
C
De badkamer
D
De tuin
Slide 4 - Quizvraag
What is the Dutch word for 'bedroom'?
A
De woonkamer
B
De slaapkamers
C
Het huis
D
De badkamer
Slide 5 - Quizvraag
What is the translation of 'The chair'?
A
De stoel
B
De tafel
C
De bank
D
De kast
Slide 6 - Quizvraag
How do you say 'The fridge' in Dutch?
A
De wastafel
B
De koelkast
C
De bed
D
De lamp
Slide 7 - Quizvraag
What is the Dutch translation for 'The carpet'?
A
De badkuip
B
De vloerkleed
C
Het bureau
D
De wc
Slide 8 - Quizvraag
What is the translation of 'The bed' in Dutch?
A
Het bed
B
De lamp
C
De badkuip
D
De koelkast
Slide 9 - Quizvraag
What does 'De wc' mean in English?
A
The table
B
The carpet
C
The sink
D
The toilet
Slide 10 - Quizvraag
What is the translation of 'The desk' in Dutch?
A
De tafel
B
Het bureau
C
De wastafel
D
De bank
Slide 11 - Quizvraag
This is the bathroom
This is the kitchen
This is the bedroom
This is the living room
