Interpunctie

1 / 19
volgende
Slide 1: Video
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Video

Interpunctie

Slide 2 - Woordweb

Brief 1
Brief 2

Slide 3 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen brief 1 en brief 2?

Slide 4 - Open vraag

Lesdoelen
1. Aan het einde van de les kunnen de studenten aangeven waarom interpunctie belangrijk is in een tekst.
2. Aan het einde van de les zijn de studenten in staat om te beoordelen of een tekst formeel of informeel is.
3. Aan het einde van de les kunnen de studenten interpunctie en taalverzorgingsfouten uit een tekst halen. 
4. Aan het einde van de les kunnen de studenten interpunctie in een tekst plaatsen. 

Slide 5 - Tekstslide

Hoofdletters
- Alleen het eerste woord van een zin begint met een hoofdletter. Als de zin begint met een apostrof dan schrijf je het tweede woord met een hoofdletter. 
- Boven brieven en in adressen schrijf je een hoofdletter.

Slide 6 - Tekstslide

Hoofdletters
- Namen schrijf je met een hoofdletter, maar namen van dagen, maanden, winstreken en jaargetijden schrijf je met een kleine letter, Tijdperken schrijf je volgens de nieuwe spellingregels met een kleine letter, namen van volkeren schrijf je met een hoofdletter, van namen afgeleide woorden krijgen een kleine letter.
- Afkortingen van instellingen, bedrijven en politieke partijen schrijf je met hoofdletters en zonder puntjes, als een afkorting veel gebruikt wordt schrijf je ze met een kleine letter. 

Slide 7 - Tekstslide

Komma
- Komma’s gebruik je om een zin overzichtelijk te maken.
- Een komma staat op de plaats waar je bij het hardop lezen even een rust neemt.
- In langere zinnen plaats je een komma voor de woorden waarmee een bijzin begint.
- Tussen twee persoonsvormen zet je een komma.
- Een bijstelling zet je tussen komma’s.
- Delen van opsommingen zet je tussen komma’s.

Slide 8 - Tekstslide

Uitroepteken
- Aan het einde van een zin met een bevel of uitroep gebruik je een uitroepteken.

Slide 9 - Tekstslide

Vraagteken
-  Een vraagteken zet je aan het eind van een vraag.

Slide 10 - Tekstslide

Punt
- Een punt zet je aan het eind van een zin.
- Gebruik je bij afkortingen.
- Niet alle afkortingen schrijf je met punten.

Slide 11 - Tekstslide

Formeel
Informeel

Slide 12 - Sleepvraag

Verbeter de hoofdletterfouten en de interpunctiefouten!

Slide 13 - Tekstslide

Zet je verbeterde tekst hieronder neer!

Slide 14 - Open vraag

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Zet je verbeterde tekst hieronder neer!

Slide 17 - Open vraag

Slide 18 - Tekstslide


Slide 19 - Open vraag