Voorbereiding PWW Toetsvragen versie 2

Voorbereiding CITO-toetsen 
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NieuwsbegripMiddelbare schoolvmboLeerjaar 1

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Voorbereiding CITO-toetsen 

Slide 1 - Tekstslide

welke soorten vragen
ken je ?

Slide 2 - Woordweb

Doel van de les 
  • Je weet dat er verschillende soorten toetsvragen zijn.
  • Je leert belangrijke woorden die vaak in toetsvragen staan.
  • Je weet hoe er in een vraag wordt gezegd over welk stukje tekst de vraag gaat.
  • Je weet wat je kunt doen om het goede antwoord op een meerkeuzevraag te kiezen.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Geef het antwoord op de vraag: welk ingrediënt heb je niet nodig?
A
azijn
B
Olie
C
peper
D
zout

Slide 6 - Quizvraag

Waardoor kun je snel een fout maken bij het beantwoorden van de vorige vraag?
A
door het woordje ingrediënt
B
door het woordje niet
C
omdat het een moeilijke tekst is
D
omdat ik het recept nog nooit gemaakt heb.

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Wat moet je lezen als er in een vraag staat: Lees: De zomertijd … prettig. (r.6-7
A
Alle woorden die op regel 6 en regel 7 staan.
B
De zin in regel 6 die begint met de woorden ‘De zomertijd’ en eindigt met ‘in’
C
Je begint met lezen van de woorden ‘De zomertijd’ in regel 6 en stopt na het woord ‘prettig’ in regel 7
D
Je leest de zin aan het einde van regel 6 die doorloopt naar regel 7.

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Wat wil de schrijver van tekst 3 vooral met deze tekst?
A
Vertellen hoe leuk hij oudejaarsavond vindt
B
Vertellen waarom het vuurwerk verbieden niet gaat lukken.
C
Vertellen waarom hij tegen het vuurwerkverbod is.
D
Vertellen waarom vuurwerk niet gevaarlijk is.

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Tekstslide

De schrijver vindt dat veel ouderen niet zo flauw moeten doen over vuurwerk.
Waarom vindt hij dat?
A
Omdat oude mensen bang zijn en te veel zeuren over dingen.
B
Omdat vuurwerk juist gezellig is en bij oudejaarsavond hoort.
C
Omdat vuurwerk verbieden toch niet gaat lukken.
D
Omdat ze zelf vroeger misschien ook vuurwerk afstaken.

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Tekstslide

je krijgt deze tekst op papier 

Slide 17 - Tekstslide

Lees tekst 4
Welk woord past het best op plaats 1
A
buiten
B
druk
C
gewoon
D
leeg

Slide 18 - Quizvraag

Lees tekst 4
Welke zin past het best op plaats 2
A
. Dat is nu wel anders!
B
Dat vind ik belachelijk
C
En het stinkt nog steeds!
D
Wat een rare koning!

Slide 19 - Quizvraag

Kijk nog eens naar tekst 4.
In regel 15-16 staat: De straten zijn smal en er zijn veel fietsers.
Wat betekent ongeveer hetzelfde als smal?
A
niet breed
B
niet druk
C
niet klein
D
niet leeg

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Tekstslide

Waarom heeft de schrijver de tekst Amsterdamse grachten geschreven?
A
Om je te vragen of je weet dat er veel vissen in de grachten leven.
B
Om je te vertellen over de geschiedenis van de grachten.
C
Om reclame te maken voor een bezoek aan de grachten.
D
Om zijn mening te geven over hoe vies de grachten zijn

Slide 22 - Quizvraag

Slide 23 - Tekstslide

onthoud je antwoord!

Slide 24 - Tekstslide

Welke twee antwoorden uit de vorige slide vul je in?

Slide 25 - Open vraag

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Wat was je antwoord bij de vorige vraag?
A
‘Gauw! Kom snel naar binnen!’ roept mama. ‘enz
B
‘Gefopt!’ zegt een stemmetje. ‘Zal ik het nog eens laten regenen? enz

Slide 28 - Quizvraag

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Lees tekst 2 over slangen. Wat is de conclusie van de tekst?
A
Er zijn meer dan 3000 verschillende soorten slangen, en ongeveer 10% daarvan is giftig.
B
Je hoeft eigenlijk niet bang te zijn voor slangen, omdat ze meestal ongevaarlijk zijn.
C
Slangen doden hun prooi door gif te gebruiken of door de prooi te wurgen.
D
Slangen eten alleen als ze honger hebben, dus je hoeft er niet bang voor te zijn.

Slide 31 - Quizvraag

je krijgt deze tekst op papier 

Slide 32 - Tekstslide

Lees de zin: ‘Vanbuiten leek ... je dat.’ (regel 2-3) Welk signaalwoord kun je in deze zin vinden?

Slide 33 - Open vraag

Het gebouw van De Regenboog is oud en bouwvallig. Lees de zin: ‘Af en ... deuren klemden.’ (regel 5 tot en met 6) Wat voor soort verband geeft deze zin weer?
A
oorzaak-gevolg
B
opsomming
C
tegenstelling
D

Slide 34 - Quizvraag

Lees de zin: ‘Hij werd ... teen terechtkwam.’ (regel 7 tot en met 8)
Welk signaalwoord past het best op plaats 1?
A
dus
B
maar
C
omdat
D
waardoor

Slide 35 - Quizvraag

Heb je nu geleerd hoe je verschillende vragen in een toets moet aanpakken?
A
ja , maar dat wist ik al
B
ja, ik heb er veel van geleerd
C
nee, ik doe het op mijn eigen manier
D
nee, ik vind het nog steeds moeilijk

Slide 36 - Quizvraag

Slide 37 - Tekstslide

Heb je nu geleerd hoe je verschillende vragen in een toets moet aanpakken?
A
ja , maar dat wist ik al
B
ja, ik heb er veel van geleerd
C
nee, ik doe het op mijn eigen manier
D
nee, ik vind het nog steeds moeilijk

Slide 38 - Quizvraag